Reisverslag Egypte en Jordanië, mei
Vrijdag, Amsterdam.
Het is koud en bewolkt in Nederland. We moeten om 1130 op Schiphol zijn. RJ 152, Royal Jordanian, vertrekt om 1400. Het is druk op Schiphol. Bij de incheckbalie staat een vriendelijke mevrouw van Djoser die ons wegwijs maakt. We vliegen toch eerst naar Amman en morgen pas naar Cairo. Inchecken, heerlijk die extra bagage kwijt en dan winkelen. We kopen wat boeken en tijdschriften, drinken een kopje koffie en hangen wat rond. Om 1300 verzamelen bij gate G 2. Daar zien we een zeer gemêleerd gezelschap. Burka’s, naast diep uitgesneden bloesjes. De kist, een A 320 ( Airbus ) zit stampens vol. Dat wordt een kleine marteling voor ons langbenige Hollanders. We vertrekken op tijd. Nog even een glimp van de Kagerplassen en dan een groot wolkendek tot aan Griekenland toe. Alle Djoser klanten zitten bij elkaar. De eerste handen worden geschud en blikken gewisseld. De verzorging in het vliegtuig is prima. Vlak voor zonsondergang vliegen we over het bergmassief van Jeruzalem. We zien de stad in de verte liggen. De heilige stad van Joden en Mohammedanen. Het ligt er zo vanuit de lucht heel vredig bij. Het is warm en het is donker geworden. De klok gaat een uur terug, het is nu 19.30 uur. Bij de uitgang op het vliegveld staat een agent van Djoser ons op te wachten. De groep is nu voor het eerst bijeen, een kleine groep, 10 man. Even voorstellen: Jan en Ine uit ’s Hertogenbosch met een tweede huis op Curacao, Jan en Margriet uit Zundert, Rein en Gerda uit Leeuwarden, Henny en Peter uit Vlijmen, Nicole uit Zaandam en Jaap, de schrijver dezes, uit Nordhorn, Duitsland, met een tweede huis in Rennes-le-Chateau, Frankrijk. Allemaal zo rond de zestig jaar, alleen Nicole is een stuk jonger. En allemaal gezellige mensen zo te zien. Dan volgt een bureaucratische gefrommel met tags, tickets en invoerpapieren. We geven de zaak over aan onze Djoser gids die ons door de douane loodst. Met onze bagage stappen we daarna in een airco bus die ons naar het Airport hotel brengt. Inchecken, bagage wegzetten, even een natte lap over het gezicht en daarna weer in de bus voor een rit naar de buitenwijken van Amman, zo’n 20 minuten rijden. Daar op een heuvel is ons restaurant, Aila. Gevestigd in wat een oud fort lijkt. We hebben een schitterend uitzicht over Amman dat zich, uitgespreid over vele heuvelen, aan onze voeten bevindt. Over stenen trappen, langs palmbomen en door een hoge poort komen we in het restaurant. Het ruikt goed, maar we zien nog niet zoveel want het is binnen heiig van de rook van sigaretten, waterpijpen en de grill. Buffet. Aan tafel wordt de kennismaking voortgezet bij glazen bier en cola. Het buffet is heerlijk, met rundvlees, kip, vis. Alles goed gekruid. Op de grill liggen stukken schapenvlees en kip. Alles met rijst. Op een andere tafel een buffet met groenten en salades. Het wordt heel gezellig aan tafel en de eerste confidenties worden al uitgewisseld. We genieten van de voor ons nieuwe, exotische gerechten en van de gasten in het restaurant. Dat zijn in hoofdzaak buitenlanders en de fine fleur van Amman. Na twee uur weer terug in de bus en naar het hotel. Lekker in bad, nu het nog kan, en dan onder zeil.
Zaterdag, Amman.
0800 Overal. De wake-up call kwam een uur te laat, maar vooruit, dan moet je ook maar een wekker meenemen. Gordijn open en wham, het licht en de zon slaan in je ogen. Het is nog even wennen in het Midden-Oosten. 0830 Ontbijt. Buffet. Koffie waar je in kan bijten en broodjes waar niet doorheen te bijten valt. Ik probeer wat Jordaanse gerechten, bonen met “geitenballen”, zo ziet het er althans uit, yoghurt met tomaat, komkommer en een groen kruidenmengseltje; het smaakt best. Dan naar de kamer waar ik aan mijn reisverslag begin. Van nu af aan zal ik proberen om elke morgen het verslag van de vorige dag uit te schrijven aan de hand van de op een kladje gemaakte aantekeningen. Het uitwerken kost ongeveer een uur per dag, maar als je er eenmaal aan begint moet je het ook afmaken. Om 0930 vertrekt de bus naar het vliegveld. We moeten in de hal op onze gids wachten, maar die is in geen velden of wegen te bekennen. Jan neemt het initiatief om een hal verder te gaan en inderdaad daar is onze begeleider. We checken in, gezellig samen in een lange rij. Maar halverwege het eerste poortje wordt de rij opgebroken. De dames moeten er uit. Voor hen is er een apart poortje, met een geheimzinnig zwart hokje. De openbare bodycheck van vrouwen vormt hier kennelijk een aanstootgevend gebeuren. Ze komen ongeschonden door de zwarte doos. Daarna belanden we in de taxfree shops. Die doen niet onder voor Schiphol. Alles is er verkrijgbaar, een uitgebreid assortiment aan alcoholische dranken, parfums en sigaretten, CD’s en DVD’s, prachtige sieraden en kleding. De commercie wint het duidelijk van het verbod op het gebruik van alcohol. De koffie smaakt uitstekend. Dan naar gate 4. Hier moeten we weer door een poortje. En jawel hoor, mijn kleine, fijne nagelschaartje wordt uit mijn handbagage gevist. Die ben ik kwijt. We embarkeren in een overboekt vliegtuig. Gelukkig hoeft niemand van ons achter te blijven. We vliegen om de Zuid, buiten Israëlisch grondgebied om, naar de Golf van Aqaba. Dan via de Sinai woestijn naar de Golf van Suez. We kunnen het allemaal mooi zien vanuit het vliegtuig. Ook het Suezkanaal tekent zich scherp af tegen het gele woestijnzand. Voor Cairo blijven we nog een tijdje in de “holding” zitten; leuk voor de mensen die aan het raam zitten, minder leuk voor hen die naar het toilet moeten. Op het vliegveld worden we opgewacht door weer een andere Djoser gids. Zonder kleerscheuren komen we met onze bagage bij de uitgang. De hitte slaat ons tegemoet. Een strak blauwe lucht. Er is veel politie op straat, gekleed in witte uniformen. We wachten 20 minuten voordat we met de bus van het terrein af mogen. Daar houdt dan ook meteen de bemoeienis van onze gids op. Hij stapt weer uit. We rijden door prachtige buitenwijken met mooie huizen, veel groen, bloemen en palmen, naar het centrum van Cairo. De bebouwing wordt allengs dichter en chaotischer, het groen verdwijnt en de auto’s zitten vol deuken en krassen. De lucht wordt steeds smoezeliger. We zijn in Cairo, een stad met 15 miljoen inwoners, bijna net zoveel als in heel Nederland. Het is een kleurrijk schouwspel en we kijken onze ogen uit. Wat direct opvalt, is dat de mensen hier schijnbaar achteloos de straat oversteken, onbewogen laverend door het drukke verkeer. Je wordt doodsbenauwd als je ernaar kijkt, maar er gebeuren, althans voor zover we kunnen zien, gelukkig geen ongelukken. Midden in het centrum staat ons hotel. Een statig oud gebouw dat een beetje koloniaal aandoet, hotel Windsor. Aan de voorzijde een drukke verkeersweg, aan de achterzijde onder een paar bomen, een grote hoeveelheid winkeltjes en kleine handwerkslieden. Weer een nieuwe gids verwelkomt ons in het hotel. Onder het genot van een welkomstdrankje vullen we wederom een formulier in. Omdat er vanwege de omweg via Amman maar weinig tijd rest voor Cairo, zullen we die middag direct naar het Egyptisch museum gaan. Maar eerst nog enkele primaire levensbehoeften zoals het pinnen van Egyptische ponden en het kopen van water in grote flessen. Want het water uit de kraan is voor ons West Europeanen taboe. En we moeten veel drinken in deze hitte en droge lucht. Zeker twee anderhalf liter flessen per dag. Wandelend naar het metrostation proeven we de sfeer van Cairo. Druk, levendig, vriendelijke mensen, veel nijverheid op straat, gebouwen ingenieus op elkaar gestapeld, kleine steegjes, veel winkels, vieze lucht en veel getoeter van auto’s. Onze nieuwe gids loodst ons door de trappen en hallen van de metro. Als we gezamenlijk bijeen op de kaartjes wachten komen er haastig enkele agenten aangeschoten. Ze drijven ons uiteen. Geen samenscholingen in de metro. En ook geen foto’s maken. Wat verbouwereerd lopen we door de poortjes naar de treinen. Het hele metrosysteem lijkt verdacht veel op de Londense Underground. Op weg naar het museum moeten we door drie cordons politie. Dat zal wel te maken hebben met het feit dat hier een aantal weken geleden een aanslag is gepleegd waarbij ook enkele buitenlandse toeristen gewond raakten. Het ziet werkelijk wit van de politie. We laten het ons allemaal welgevallen en stevenen onverdroten op het museum af. Ook dat heeft wel wat weg van het British Museum. Maar we moeten hier wel onze fototoestellen afgeven en weer door een detectiepoortje. Ook in het museum barst het van de politie. Gelukkig is er nog heel wat meer te zien. Onze gids leidt ons door het museum en vertelt bij enkele stukken een interessant verhaal om vervolgens een heleboel moois over te slaan tot hij bij een volgend stuk is aangekomen. Een van zijn favoriete thema’s is de eenwording van Egypte, de unificatie van “Upper Egypt en Lower Egypt”. Gesymboliseerd door rode en witte mijters, lotusbloem en papyrusbloem en mooie hiëroglyfen in fraaie cartouches. Zo wandelen we door het Oude Rijk, Het Midden Rijk en het Nieuwe Rijk. Er is zo ontzettend veel te zien. Al gauw dwalen we wat weg van onze gids en gaan dingen bekijken die we zelf interessant vinden. Beelden, sarcofagen, wapens, mummies, sierraden, schepen, krijgers en bijzondere tableaus. De veelheid van bijzondere voorwerpen heeft een vermoeiende werking op ons beperkte bevattingsvermogen. Maar het klapstuk is toch wel Toetanchamon. Daar zijn twee aparte zalen aan gewijd. De enige, en dan nog wel vrij onbeduidende, farao wiens graf ongeschonden is gebleven. Ontdekt door de beroemde Howard Carter. De reden daarvoor bleek te zijn dat de roemruchte farao Ramses II zijn graf in “the valley of the kings” boven dat van Toetanchamon situeerde en alle zand en steen uit de berg voor de ingang van dat graf deponeerde. Wat een schitterende collectie. En het heeft wel wat om zo oog in oog te staan met het dodenmasker van Toetanchamon! Maar er is nog zoveel meer. Kisten die in elkaar passen, gouden sarcofagen, bedden, stoelen, een beeld van Anubis, werkelijk magnifiek. Maar het is bijna 1830 en dan sluit de tent. Met zachte hand en luide stem worden we naar de uitgang gedreven door horden politieagenten die kennelijk allemaal op tijd thuis moeten zijn. Wij worden er nerveus van maar onze gids blijft tamelijk onbewogen. Weer terug met een stampvolle metro. In het hotel wacht ons weer een nieuwe gids op die zowaar Nederlands spreekt. In kleurrijke bewoordingen en met groot enthousiasme beschrijft hij de tocht die wij straks in de Sinai woestijn gaan maken. Als we al niet deze reis geboekt hadden, zouden we nu acuut intekenen. We krijgen dorst van zijn plastische beschrijvingen van de droge woestijn en de vele bergen die we gaan beklimmen. Gelukkig is er uitstekend lokaal bier, Stella. Het eten is goed, lekker gekruid, maar de porties zijn bescheiden. Ik heb, omdat ik graag wat nieuws probeer, een yoghurtsalade besteld. Dat blijkt een schaaltje yoghurt te zijn met enkele schijfjes knoflook erin en een paar stukjes brood. Na het eten gaan Jan en Ine, evenals Peter en Henny naar kooi. Maar wij zitten nog vol met adrenaline en willen wat meer zien van Cairo bij nacht. Het is inmiddels 2230. Op straat is het een drukte van belang. Alle winkels zijn nog open. De etalages zijn hel verlicht en de producten zij zeer kleurrijk uitgestald. Het barst van de auto’s op straat. Met allerlei vormen van verlichting; twee lichten, een licht, geen lichten, rode lichten, groene lichten, alle varianten tot halve kerstbomen aan toe. Veel kleding, schoenen, tassen en petten. Hartstikke druk. De mensen hebben plezier, kleine kinderen lopen vrolijk mee te huppelen en zo nu en dan zeggen de mensen tegen ons: “hé, welcome!”. We zijn zo te zien de enige vreemdelingen op straat. We zien een echte groente en fruit markt en een antieke Citroen, waar Jan maar met moeite van af kan blijven. Ook veel smalle steegjes waar we ons niet in wagen, ook al hebben we geen moment een onveilig gevoel gekend. Na een uurtje winkelen is het mooi geweest. Moe van de vele indrukken en het lawaai keren we naar ons hotel terug.
Zondag, Cairo.
We moeten vroeg op. 0600 uur, overal. We spoeden ons naar de eetzaal voor een uitgebreid ontbijt. Zo met cornflakes, scrambled eggs, yoghurt en zo meer. Niets van dat alles. Op de tafel staat slechts een bord met in plastic verpakte stukjes smeerkaas, boter en jam. En die moeten dan op enkele zwart geblakerde toostjes. Waarna het geheel kan worden weggespoeld met een pot thee of koffie, die we zelf moeten pakken. En waar is de orange juice en de grape fruit juice? Enfin, niet getreurd want vandaag is de dag der piramides. Tijdens het wachten op onze minibus komen de verhalen los van ons eerste nachtelijk verblijf in dit oude hotel met zijn authentieke lift. Herrie van toeterend verkeer aan de voorzijde, lawaai van feestvierende mensen aan de achterzijde, harde matrassen, teveel bier en adrenaline, de motor van de lift en de slecht werkende airco. Het leed is moeilijk te beschrijven, maar schijnt toch vooral de dames getroffen te hebben. Maar goed, de bus is ruim en onze gids van gisteren is weer voorzien van een vriendelijke glimlach. Dus, en route. Door Cairo, langs de Nijl, prachtig, nu heb je pas echt het idee in Egypte te zijn. Over de brug naar de westoever en dan zuidwaarts. Na een half uur begint het landschap langzaam te veranderen. Nog enkele huizen in de buitenwijken en dan palmen, groen, kleine tuintjes, mannen op ezeltjes, ezeltjes die kleine, tweewielige karretjes trekken. We zien ossen achter ploegen of doelloos toevend onder een beschut afdakje. Kuddes geiten, bloemen, bougainville, koffietentjes en verschillende uitbaters langs de weg. Het “echte” leven in Egypte. De gids voorziet ons blijmoedig van allerlei info die we ook in de reisgidsen kunnen lezen, zoals het feit dat de Nijl 6600 km lang is, er 12% Kopten in Egypte wonen, dat de Holy Family drie jaar hier heeft vertoefd en dat de eerste brug over de Nijl in 1885 is gebouwd. Het is maar een bloemlezing uit zijn verhalen.
Na nog weer een half uur rijden komen we aan in Memphis, de hoofdstad van het oude Egypte. Van die glorie is weinig meer over. Memphis is nu een smoezelig klein dorpje. Aan de rand van dat dorp bevindt zich een parkeerplaats voor bussen en tourwagens. En daarachter enkele hectaren met oude resten van de vroegere hoofdstad. Een beeld van Ptah, de beschermgod van Memphis en in een apart gebouw een gigantisch, liggend beeld van farao Ramses II, een van de grootste farao’s die Egypte ooit gekend heeft. Hij heeft maar liefst 67 jaar geregeerd en 150 kinderen voortgebracht. Het beeld is gemaakt uit een stuk limestone en weegt maar liefst 120 ton! Very impressive. Buiten staat een prachtige sfinx, de sfinx van Sakkara, gemaakt van alabaster. Na de sfinx van Gizeh de grootste in Egypte. Verder de gebruikelijke stalletjes met hun veelheid aan toeristische frutsels. Na ca. 40 minuten vervolgen wij onze tocht richting Sakkara. Nicole wordt een beetje opstandig en vraagt onze gids of we niet ergens onderweg even kunnen stoppen om in een coffeeshop een kopje koffie of thee te drinken en daarna, op ons gemak, een beetje rond te neuzen in de buurt. De gids belooft zijn best te zullen doen, maar hij zit gevangen in zijn programma en mist de flexibiliteit en autoriteit om daarvan af te wijken. Dat kan alleen een echte reisleider en die zien we vanavond pas.
Het is maar een klein stukje rijden naar Sakkara, de getrapte piramide. Een vreemde gewaarwording, om rijdend langs groene palmbomen plotseling, op een iets hoger plateau, in de dorre woestijn terecht te komen. Het parkeerterrein staat al aardig vol met bussen. Overal zwerven verschillende groepen mensen rond, al of niet voorzien van een gids. Spanjaarden, Duitsers, Fransen, Japanners en zelfs een groep Amerikanen. Die laatste zijn echter dun gezaaid. Ze zijn niet zo populair in het Midden Oosten. De zon heeft zich inmiddels door het lichte wolkendek heen gebrand en doet zich behoorlijk gevoelen. Zonnebrillen, petjes en hoeden worden opgezet en zonnebrand met adequate beschermfactor wordt aangebracht.
We lopen door de prachtige tempelgalerij van de piramide, die ook wel de Djoser piramide wordt genoemd, naar de gelijknamige farao. Reizend onder de vlag van reisbureau “Djoser” is dit natuurlijk een “must” voor ons. We vernemen dat er twee graven zijn, een van 28 m diep, een symbolisch graf, op een afstand van meer dan honderd meter van de piramide en een graf onder de piramide zelf. Dit is te bekijken door twee gaten in de steen aan de noordzijde van de piramide. Hoe dichter we bij de piramide komen, hoe indrukwekkender hij wordt. Hij bestaat uit 6 “lagen”, is 99 meter hoog en gemaakt van red limestone. We lopen eerbiedig om deze, naar verluid, eerste piramide van Egypte heen en koesteren ons in de kracht en de pracht van dit indrukwekkende bouwwerk. Dan weer in de bus voor een korte rit naar de nabij gelegen Tombe van Tee, een Mereruka tombe van 2340 BC. Deze graven, bestemd voor welgestelde lieden als priesters, hoge ambtenaren en grootgrondbezitters, werden Mastaba’s genoemd. Deze mastaba, met zijn 20 kamers, zit vol met prachtige wandtekeningen. Geen foto’s! Het hele reilen en zeilen van de familie is kleurrijk in beeld gebracht, nou ja kleurrijk, men had toen slechts vier kleuren. Wit van limestone, zwart van as, groen van kopersulfaat en rood van ijzeroxyde. De hele huishouding staat op de muur. De boeren, de vissers, de jacht, de slacht, schepen, schrijvers en vooral de vele offers die gebracht werden aan de heer des huizes, zijn vrouw en zijn zoon. Deze offergaven werden zorgvuldig opgeslagen en werden in magere tijden gebruikt voor de hongerige mensheid. Ook nu nog, zo vertelde onze gids, worden regelmatig offergaven gebracht naar de enorme begraafplaats van Cairo. Daar wonen nu nog vele arme families die het goeddeels moeten leven van deze offergaven! Verder zien we ook hier weer overal politie, los rondlopend, te paard of zittend op een kameel. Een indrukwekkend gezicht. Wij worden van harte uitgenodigd om daar een foto van te maken, maar daar moet wel voor betaald worden!
Dan op weg naar de lunch. In een prachtig, iets van de weg afgelegen restaurant. Omzoomd door mooie palmen en prachtige bloemen. We worden verwelkomd door een vier mans band, die prompt ophoudt met spelen zodra de laatste gast gepasseerd is en de kans op het verwerven van munten of bankbiljetten verstreken is. De vloer bestaat uit prachtig mozaiekwerk. Buffet, biertje, heerlijke stoelen, een verkoelend briesje en lekkere hapjes. Wat hebben we het goed. Daar ontmoeten we een andere Djosergroep, met een “echte” reisleider, een leuke doortastend ogende, blonde meid. Zij vertelt ons dat haar collega Frits zich pas zo laat bij onze groep kon voegen omdat hij nog een overlappende groepsreis van junior Djosergangers moest begeleiden. Dat vinden wij niet leuk om te horen en ook de implicatie dat wij, in tegenstelling tot deze junior groep, een groep senioren zouden zijn, stuitte ons een beetje tegen de borst. Maar goed, de lunch was heerlijk. Kosten 30 pond, incl. koffie. Dat is ongeveer 4,5 euro, met 10 pond voor een biertje. Dat is te doen.
Gevoed en gelaafd togen wij vervolgens noordwaarts, naar het plateau van Gizeh. Dat is een beetje rare situatie. De drie grote piramides staan in de woestijn en steken indrukwekkend af tegen de blauwe hemel. Maar het plateau ligt wel dicht tegen Cairo aan geplakt. Het is even wennen, maar de piramides zelf zijn majestueus. Ook hier weer veel politie. Er zijn twee ingangen, een boven op het plateau vlak bij de grote piramide, de piramide van Cheops en een beneden aan de Nijloever, vlak bij de Sfinx. Eenmaal binnen worden we als vanzelf geleid naar een vooruitstekend rotsplateau, vanwaar de meest “voordelige” foto’s gemaakt kunnen worden. Verder worden we belaagd door mannen en jongens die allemaal iets van ons willen. En hoe vaak we ook “no thanks” zeggen, we komen er niet van af. Deze mensen hebben zo’n fabelachtige mensenkennis en zo’n aapachtige behendigheid om ons “erin te luizen”, dat er bijna geen ontkomen aan is. Zo word ik via een ingenieuze wisseltruc, men wil euro munten ruilen voor euro papiergeld, meegetroond naar een kameel. Pet af, doek over mijn hoofd, fototoestel uit handen en voor je het weet zit je boven op zo’n vreemd beest. Er worden foto’s gemaakt en dan is het afrekenen geblazen. Dan is men bepaald niet zuinig met zijn eisen. 30 euro voor een minuut op een kameel. Ja, ik ben gek. Uiteindelijk kom ik er met 10 euro van af, wat nog teveel is, maar als het aan hen ligt betaal je voor de kameel, voor de foto’s, voor de kameelbegeleider, zijn collega en de hun voltallige families. Pas als je echt boos wordt, wordt de strijd gestaakt en gaat men morrend op zoek naar een volgend slachtoffer. Dan volgt, althans wat mij betreft, een van de hoogtepunten van deze reis. Een tocht naar het binnenste van de piramide van Cheops. Daar kom je niet zo gemakkelijk in, omdat er per ochtend en per middag maar een beperkt aantal kaartjes worden uitgegeven. Kosten 100 pond, maar dat kan me niet schelen. Ik had er met liefde het tienvoudige voor betaald, zo bijzonder vind ik het. Drie “dapperen”, want je zult maar last hebben van claustrofobie of zwakke knieën, durven de reis aan; Jan, Rein en Jaap. Aan de Noordzijde , via in de stenen uitgehouwen treden, klimmen we naar boven, naar de ingang. Die is rond het jaar 850 AC geforceerd door een Arabische sjeik die vermoedde dat er bijzondere schatten in de piramide zouden liggen. Wat overigens niet zo was. Er mogen geen fototoestellen mee naar binnen. We kruipen door een 40 m lange tunnel omhoog. Dat is goed te doen want op de bodem liggen dwarslatten waar we ons tegen kunnen afzetten. Dan komen we in een oorspronkelijke gang, de gang naar de Koningskamer en naar de Koninginnekamer. Aan het eind van deze gang splitst de “weg” zich. Rechtdoor naar de Koninginnekamer, maar die is afgesloten. En schuin omhoog naar de Koningskamer. Wat een adembenemend gezicht, deze galerij naar de Koningskamer. 6 tot 7 meter hoog met telkens inspringende, zware granieten rotsblokken en meer dan 60 m lang. Naar het hart van de piramide. Vol spanning en vol verwachting“stuiven” we omhoog. Weer over dwarslatten op de vloer. Het zweet breekt mij uit. Het is warm. Aan het eind van de galerij een curieuze opstap. Dan een smalle rechthoekige doorgang, een klein voorportaal, weer een smalle doorgang en de Koningskamer. Precies zoals het in de boeken staat beschreven. Wat een wonder. Het is werkelijk fantastisch. Midden in de piramide, waar zoveel boeken over zijn geschreven en waar zoveel functies en theorieën aan zijn toegedacht. Van graftombe, want in de hoek staat een grote granieten sarcofaag, maar die is leeg, tot ruimtebaken voor buitenaardse of aardse beschavingen, energiereceptor voor kosmische energie, verbrandingsoven, monument van gebundelde kennis over onze aarde, toekomstvoorspeller voor de mensheid met verschillende scenario’s en nog veel meer. Het is warm in de enorme Koningskamer. We weten dat er nog vier kleinere kamers boven zitten, met zware, in dakvorm gestapelde, granieten platen. Dit om het enorme gewicht van de daarboven gelegen stenen op te vangen. We voelen ons “senang” in deze heilige ruimte. En het valt moeilijk deze plek te verlaten. De eerste grote parel van deze Djoserreis. Maar na een kwartier gaan we toch weer naar buiten. Er komen andere mensen aan. We lopen langs de noord en oost zijde van de piramide naar beneden, naar de Sfinx. Onderweg worden we wederom bestookt door jongetjes die ons allerlei producten willen aansmeren. “Allemachtig, prachtig”, roepen zij als ze merken dat we Hollanders zijn. “You are my friend”, “This is a gift for you”, “gratis”. Ja, maar wij Hollanders weten donders goed dat er hier niets gratis is. “There is no such thing as a free lunch”. Met veel pijn en moeite maken we ons los van deze jongens. Jammer dat ze zo opdringerig zijn. Dat vergalt veel van het bijzondere cachet van deze “heilige” plek. De Sfinx valt wat tegen. Hij is in werkelijkheid kleiner dan men zou denken, afgaande op de foto’s die je ervan zijn. En hij ligt wel heel dicht tegen een drukke woonbuurt aan. Van de oorspronkelijke verbinding met de Nijl is geen spoor meer te bekennen. Het is druk bij de Sfinx. Vooral bij de merkwaardige, gigantische stenen in het portaal aan de voorzijde en opzij van de Sfinx. Stenen van graniet die vlak afgeslepen zijn en heel glad. En die zo naadloos op elkaar passen, dat er geen papiertje tussen te steken is. Ongelooflijk. Hoe zijn die stenen gemaakt, hoe zijn ze zo op elkaar gestapeld en zo ingenieus in elkaar geschoven. Welke beschaving was daar verantwoordelijk voor? Daar zouden we nu, met de huidige stand van de techniek, nog een hele dobber aan hebben. Ook bij de Sfinx is er weer een speciale plek vanwaar de beste foto’s gemaakt kunnen worden, van de kop van de Sfinx met op de achtergrond de piramiden. Het staat er zwart van de mensen. Via de tweede uitgang verlaten wij het plateau van Gizeh. De rest van de groep houdt zich al enige tijd op in het nabij gelegen café. Zij zijn moe en dorstig. Er zijn teveel indrukken opgedaan. Tijd om even te zitten en een colaatje te drinken. Dat wordt onze favoriete drank, niet alleen omdat hij overal te verkrijgen is, maar ook omdat het een soort “Haarlemmer olie” is tegen mogelijke darmstoornissen. Zoiets als kruipolie voor de maag. Op de terugweg naar het hotel stoppen we even bij het Papyrus museum. Men demonstreert hoe papyrus papier gemaakt wordt. Heel simpel, sterk en effectief. Vervolgens worden we uitgenodigd om enkele prachtig beschilderde doeken te kopen, maar verder dan twee boekenleggers komt men niet met ons.
Terug in het hotel treffen wij eindelijk onze reisleider aan, Frits. Het is moeilijk voor hem en moeilijk voor ons. Wij hebben reeds enige dagen met elkaar doorgebracht en vormen al een beetje een groep, met zijn eigen patronen en rolverdelingen. En we zijn moe. Frits verontschuldigt zich uitgebreid en zegt meermalen dat hij het heel jammer vindt dat hij er de eerste dagen niet bij kon zijn. Om 1800 uur verzamelen in de lobby voor een meer uitgebreide kennismaking en een briefing voor de komende dagen. Frits oogt heel open en plezierig en langzaam ontdooit de ietwat koele sfeer. Hij vertelt uitgebreid wat ons de komende dagen te wachten staat en het is duidelijk dat hij veel afweet van Egypte en Jordanië. Jammer dat we hem niet eerder bij ons hadden. We gaan met Frits naar een Egyptisch/Europees restaurant, een beetje toeristisch, maar dat geeft niet. Het eten smaakt goed, gegrilde kip en vlees. En het bier smaakt best. We praten gezellig bij. Dan terug naar het hotel. Sommigen van ons gaan nog even stappen. De laatste nacht in Cairo. Morgen gaan we de woestijn in. Als we terugkomen, zien we Frits in druk gesprek gewikkeld met Nicole. Dat ziet er niet al te vrolijk uit. Terug op mijn kamer hang ik mijn zelf gewassen overhemd over de balustrade van mijn balkonnetje. Dat had ik beter niet kunnen doen. Het hemd is nu pikzwart van de smog en roodbruin van de roest.
Maandag Cairo.
0600 Overal, 0700 ontbijt. Het ontbijt ziet er nu iets beter uit, met een eitje en de koffie wordt aan tafel ingeschonken. Maar dan bereikt ons dramatisch nieuws. Nicole gaat ons verlaten. Ze gaat terug naar Nederland, op doktersadvies. Daarom was Frits gisterenavond zo druk bezig. Met de arts, ANWB, verzekering en het regelen van de terugvlucht. We zitten er allemaal verslagen bij. Het was zo’n leuke meid. Maar wel met plotseling wisselende stemmingen. Hemelhoog juichend en dan weer dodelijk bedroefd. Het is een combinatie van factoren. Heimwee, suikerziekte, een net opgezegde baan, relatieproblemen en het ontbreken van een echte reisleider waar ze wat op kon “leunen”. En er is niemand van haar leeftijd . We hebben allemaal ons best gedaan om haar erbij te betrekken en het gezellig te houden. Maar het heeft niet mogen baten. En dan is het beter nu, nu ze nog in Cairo zit, dan straks in de woestijn. We nemen hartroerend afscheid van elkaar en met tranen in de ogen en druk zwaaiend verdwijnt de bus om de hoek. Arm meisje, zo alleen in deze grote stad. Later horen we dat ze gelukkig diezelfde dag nog naar Nederland teruggevlogen is. Onderweg naar Suez vergast Frits ons nog op wat informatie over Cairo. Het huursysteem, dat erfelijk is, nieuwe vestigingen in de woestijn die het niet zo goed doen, omdat de Egyptenaren niet ”van de Nijl af” willen, de zeldzaamheid van groen gras, de vele moskeeën en de uitgebreide dodenstad. We zitten in een busje met twee chauffeurs, dat is verplicht, alsmede een extra “bureaucraat” om ons door de vele controleposten te loodsen. Ook verplicht. Zo houdt je de werkgelegenheid aardig op peil. Vlak voor het Suezkanaal houden we stil bij een goed geoutilleerde winkel annex restaurant. Het laatste stukje beschaving voor we de barre Sinaiwoestijn in duiken. Na het verrichten van de gewenste sanitaire handelingen en het doen van enkele inkopen, gaan we via de Achmed Hamdi tunnel onder het Suezkanaal naar de Sinai. De tunnel is genoemd naar een van de strijders die gevallen is in de oorlog met Israel van 1973. Toen zijn de Egyptenaren op spectaculaire wijze door de linies van de Israëli’s gebroken, denk aan de slag bij de Mitra pas, voordat ze later weer werden teruggedreven tot aan het Suezkanaal. Na de tunnel rechtsaf, via de weg voor gevaarlijke stoffen, of de goedkopere weg, terug naar het Suezkanaal. Lange rijen vrachtwagens staan daar in de gloeiende hitte te wachten op de pont. We mogen dit keer doorrijden tot aan het kanaal, maar fotograferen is streng verboden. Beetje merkwaardig met al die overvliegende satellieten die vanaf grote hoogte de nummerborden op de auto’s kunnen lezen. Prachtig gezicht, dat blauw groene water. En helemaal als er een groot vrachtschip doorheen vaart. Dan rijden we verder zuidwaarts over de weg naar Sharm-el-Sjeik, langs de kust. Na een half uurtje komen we aan bij een van de “Mozesbronnen” . Vroeger waren dat er twaalf, nu zijn er nog slechts drie a vier. Een kleine oase, met prachtige palmbomen en twee diepe waterputten. Her water, zo vlak bij de kust, is brak, maar het zou, volgens de overlevering, zoet worden als je er een bepaalde houtsoort ingooit. Om welk hout het hier gaat, is niet bekend. Langs de kant staat een lange rij stalletjes, met allerlei goedkope snuisterijen. Ze zijn “bemand” door zwaar gesluierde Bedoeïenen vrouwen, zonder uitzondering in het zwart gekleed. Mooie juwelen van barnsteen met daarin een veelheid aan insecten. Ja, maar dat spul komt hier toch helemaal niet voor? Het is allemaal kunstig nagemaakt plastic. We rijden verder naar het zuiden. In het water liggen schepen te wachten op een loods. Nog verder naar het zuiden verrijzen enorme “resorts”, met de meest “fancy” benamingen. Allen gebouwd door projectontwikkelaars die een grote groei van het toerisme verwachten of de grond heel goedkoop hebben kunnen krijgen. Het zal wel alle twee zijn. Ook zien we wat kleine stukjes geïrrigeerd land, proefprojecten waar meestal niet veel van terecht komt maar soms ook wel. We rijden alsmaar zuidwaarts, langs de prachtige groenblauwe ze en gele stranden. Er staat een straffe wind. Wat een prachtig zeilgebied denk ik dan, zo met op de achtergrond de hoge bergen van Egypte. Maar er is geen zeilboot te bekennen. Het gebied is nog veel te onveilig. Pas als de doorvaart door de Rode Zee en de Golf van Aden langs de Soedan, Eritrea, Aden en Somalië veilig is, zal de zeilvaart een hoge vlucht kunnen nemen. En dat kan nog wel even duren. We maken een klein uitstapje naar een grottenstelsel in de rotsen langs de kust, waar de temperatuur van grot tot grot steeds hoger wordt. In de diepste grot is het 73 graden Celcius, een leuk sauna temperatuurtje. We komen in vulkanisch gebied. Helaas verblijven er ook enkele Egyptische vrachtwagenchauffeurs in deze grot en poedelen in het warme water dat uit de rotsen naar zee stroomt. Dus wij blijven in de kleren en droog. Even zwemmen in zee is er niet bij, want we kunnen straks het aangekoekte zout nergens meer van ons lijf spoelen. Dan op weg naar de lunch. In een sjofel wegrestaurant met knalharde TV, in het plaatsje Abul Zenimia. De tafel waar wij aan plaats namen, moest eerst schoongeveegd moest worden. Maar veel hielp het niet. Broodjes die je met de hand moet openvouwen. Daarin dan een mengsel van tomaat, yoghurt, feta, paprika en komkommer of als tweede keuze, een soort salade van tonijn. Het smaakt uitstekend, maar waarschijnlijk worden hier de eerste kiemen van vele diarree stoornissen gelegd. Voor het restaurant staan twee jeeps, Toyota Landcruisers. Ze zien er stoer en vervaarlijk uit. Ons vervoer voor de komende dagen. Helemaal opgeladen met water, matrassen, kookgerei en andere noodzakelijke attributen. En later komt daar onze bagage nog bij!
Het geheel wordt stevig vastgesjord onder sterke dekens. We maken kennis met onze chauffeurs, Gamal, tevens kok en Mohammed. Ine voert in het restaurant nog even twee broodmagere katten wat bij en daarna op weg. Het avontuur is begonnen! Na 10 minuten verlaten we de asfaltweg en rijden de bergen in. Het is knap heet in de jeep. Niks geen airco. De ruimte achterin is zeer beperkt. Licht voorovergebogen zitten we op harde banken. We vlechten de benen in elkaar, onze waterflessen binnen handbereik. We worden fors door elkaar geschud. Bij stukken rul zand zigzagt de jeep als een dronken zeeman over de “weg”. Net een “cake walk” op de kermis. Maar het uitzicht is fenomenaal. We stoppen telkens na ca. 1,5 uur rijden. Voor het uitzicht en om onze houten konten weer enigszins tot normale proporties terug te brengen. Rond 1600 uur bereiken we onze overnachtingsplek. Een paar stenen hutten midden in de woestijn, Serabit al-Khadim. In de verte zien we nog een enkele kleine nederzettingen. Allemaal heel schamel. Stenen muren van ongeveer 2 meter hoog een dak van hout en palmbladeren, ramen zonder glas en verder niets. We krijgen een klein glaasje mierzoete thee in het “restaurant”. Dat is de ruimte belegd met tapijten en matrassen. Schoenen uit dus en verder op sandalen. Al gauw loopt het binnenplaatsje vol met kinderen, met prachtige koppetjes, mooie ogen, maar vaak een heel slecht gebit. Ze willen ons van alles verkopen, kralen, kettingen, stenen. Er zit weinig moois bij, alleen een paar zilveren armbanden en een boekje over deze streek met prachtige foto’s van de omgeving en van de familie van de lokale sjeik wier bescherming wij nu genieten. Jan en Ine beginnen een langdurig onderhandelingsproces over de armbanden. Henny en Ine hebben vanuit Nederland een hele voorraad kleine “speeltjes” meegenomen, pennen, balletjes, bandjes. De liefhebbers melden zich in steeds grotere getale. Maar ze zijn wel kritisch. Als ze niet weten wat ze er mee aanmoeten, hoeven ze het niet. Henny legt het geduldig uit en dan willen ze wel weer. We rusten wat uit in het restaurant, vermoeid van het gehos in de landcruisers en de vele nieuwe indrukken. Het barst van de vliegen, die het vooral op je ogen, oren en neus gemunt hebben. De meeste zitten gelukkig op de lage tafel in het midden. Dat wordt nog wat straks met het eten. We zwerven wat rond in de buurt. Naast het gebouw staat een grote zwarte bedoeïenen tent, open aan de voorkant. Dat is ons slaapverblijf. Het toilet is een stenen gebouwtje met hierin twee Franse toiletpotten, zo met die voeten op de bodem. Water is er niet en het gebruikte toiletpapier mag niet worden doorgespoeld, maar moet in een apart emmertje worden gedropt. Dat is trouwens bijna overal zo in Egypte en Jordanië. Afspoelen met water uit de fles en daarna de handen heel goed wassen of ontsmetten met antisceptische gel of alcohol. Een van de kamelen is gewond geraakt. Hij heeft een open wond van wel 15 cm in zijn achterbeen. De Arabieren behandelen dit door er zand op te smeren. Dat lijkt ons echter niet de meest gerede methode. We verzamelen alle antiseptische middelen en koken het water. Dit is ook een novum voor de bedoeïenen. We ontsmetten de wond en behandelen hem zo goed mogelijk. Als dank mogen we in hun huizen kijken. Ik vind dat wat genant, maar er is eigenlijk niks te zien. Men kookt op gas en heeft in de keuken een paar oude zwart geblakerde kannetjes en pannen staan. Er is een elektrisch pitje per vestiging en dat is al heel bijzonder. De elektriek komt van een generator die even verderop in een apart gebouwtje is ondergebracht. Intussen maakt onze kok Gamal het avondeten klaar. Op een tweepits gaskomfoor, in twee grote pannen. En verder op een geïmproviseerd tafeltje. Geitenvlees dat uren wordt gekookt en waar alleen zout en olie aan wordt toegevoegd. En kip, eerst gekookt en daarna gegrild, een groentesalade met veel verse koriander en natuurlijk rijst. Vlak voor het avondmaal is het “happy hour”, met veel vertrouwelijke informatie, ontboezemingen en af en toe een paar “dirty jokes”. Dat kan kennelijk ook goed zonder alcohol. Deze nacht slapen we in een echte, zwarte Bedoeïenen tent. Gemaakt van grof geweven schapenwol. Bescherming tegen de wind en een beetje tegen de kou. Na het eten zoekt iedereen een plaatsje in de tent en sleept daar zijn hele hebben en houden voor de nacht mee naar toe. Er is flink wat over van ons avondmaal. Met genoegen zien we hoe de restanten worden genuttigd door de lokale bevolking. In kleine groepjes smullen ze van de grote hoeveelheid “rijk” eten, die er voor hen is overgebleven. Onze trek is aanzienlijk afgenomen bij gebreke aan bier, airco, tafels en stoelen om aan te zitten, de forse hoeveelheid vliegen, het gehos in de 4WD’s en de hitte. Om 2000 uur wordt het donker. Het elektrische aggregaat wordt opgestart en maakt flink wat lawaai. Overal om ons heen gaan in de verte lichtjes aan. Nog even bijpraten in het “restaurant”, een glaasje koffie of thee en dan om 2100 uur te bed. Er is verder ook niks te doen. Geen TV, geen radio, geen bar en zo meteen stopt de generator, gaat het licht uit. En we zijn ook moe. Jaap slaapt even verderop onder de blote hemel, tegen een muurtje aan. Hij heeft per slot van rekening ook apart bijbetaald voor eenpersoonsaccommodatie. En het kan zijn dat hij snurkt. Om 2140 gaat de generator af en is het “lichten uit, stilte”. Nou ja stilte. Iedereen is nog knap onrustig in die tent. We slapen onder een prachtige sterrenhemel. Als een wit wolkenspoor tekent de Melkweg zich af. Het is vooroefenen voor morgen als we helemaal op ons zelf onder de sterren zullen slapen. Iedereen ligt keurig op rij. Uit de loop naar het “toilet” en weg van de tentharingen. Zou het een idee zijn om hier wat van die lantarentjes van Blokker neer te zetten, gevoed door zonnecellen?
Dinsdag, in de woestijn.
‘s Morgens, vanaf 0530 uur wordt het licht. In de tent worden enkele flauwe bewegingen waargenomen. Een paar hoofden komen wazig overeind en gaan weer liggen. Bij het gloren van de dag kijken we uit naar de zonsopgang. Die valt wat tegen. O700 Ontbijt. Dan komen de verhalen los over de “verschrikkingen” van de afgelopen nacht. Flapperende tentdoeken, zwaar gesnurk en een generator die plotsklaps weer aanging. Gerda voelde opeens een arm om zich heen, maar die bleek bij navraag niet van haar echtvriend Rein te zijn geweest. Spullen weer inruimen, alles in de tassen en alleen een klein rugzakje mee voor onderweg. Met water, zonnebrand, petjes, medicijnen en al die andere benodigdheden waar mensen niet buiten kunnen. We proppen ons met zijn tienen in een landrover voor een korte rit. Onze gids voor deze ochtendwandeling rijdt mee, hangend aan het portier. Na 20 minuten zijn we bij het ‘drop off’ punt gekomen. Dan volgt een werkelijk schitterende wandeling. Vroeg in de ochtend heerst er nog een milde temperatuur. De lucht is kraakhelder en strak blauw. We lopen over een smal paadje naar een hoog rotsplateau waar de Tempel van Hathor ligt. Onderweg hebben we een wonderschoon uitzicht over de woestijn en de grillig gevormde rotsformaties. Een sprookjesachtig landschap. Adembenemend mooi. Onze digitale camera’s schieten er vol van. Na anderhalf uur klimmen, er zitten best wat pittige stukjes bij, komen we boven op de berg aan bij de tempel van de Egyptische Godin Hathor. Godin van de vreugde, dans en liefde. Hoe toepasselijk. De tempel is neergezet bij een Turkoois mijn. De mijn zelf is inmiddels uitgeput, maar als we naar binnen gaan zien en een beetje langs de rotswand schrapen, zien we hier en daar nog kleine puntjes lichtblauw turkoois zitten. De tempel van Hathor beslaat een tamelijk groot oppervlak. Overal zien we stenen zuilen met inscripties, stenen platen vol met oude hiëroglyfen, diverse afbeeldingen van Goden, Godinnen en dieren en prachtige beelden. Het is jammer dat Henny niet mee kon op deze tocht. Ze durfde het niet aan. Ze is nog niet zo lang geleden geopereerd aan haar nek en de hier vereiste klauterpartijen zouden wel eens teveel van het goede kunnen zijn. Ze heeft het al moeilijk genoeg in de op en neer hotsende jeep, met een grote beschermband van schuimplastic om haar nek. Onderweg komen we de meest bijzondere steensoorten tegen en zelfs een heleboel knolletjes zwart glinsterend mangaan. Verder gele zandsteen, rode zandsteen, zilverkleurig gesteente, basalt. Je zou willen dat er op zo’n expeditie een geoloog mee was. Op de terugweg glijden onze gids en Margriet uit op een stoffig stukje van het pad. Het is oppassen geblazen. Maar er is verder niets gebeurd. Bijna aan het eind ven de rit komen we een groep mannen tegen die bezig zijn met het uithakken van traptreden in het pad. En nog verder, helemaal beneden, zien we een compleet geplaveide weg. En ja hoor, even verderop wordt een hotel gebouwd, draglines zijn druk in de weer. Bij nadere informatie blijkt dat men voornemens is om vanaf de kustweg een asfaltweg hier naar toe te brengen. Want de kust is op zich niet zo ver weg. En dit punt vormt natuurlijk een prachtig startpunt om kennis te maken met de “echte” woestijn, met een fraai Tempelcomplex en een oude turkoois mijn op de koop toe. Of de Bedoeïenen er blij mee zijn wordt niet verteld. Dit soort zaken wordt allemaal beslist in Cairo. Terug in het basiskamp vertelt Henny vol trots dat ze een pasgeboren kameeltje heeft gezien. Heeft zij toch ook wat bijzonders meegemaakt. En jawel hoor, de eerste spierpijn doet zich reeds gevoelen. Enkelen van ons worden geholpen door een magnetisch massage apparaat, de “magboy” van Nikken, die door Jaap is meegenomen. Anderen blijven er ver van; zij vinden het maar “hocus pocus”. Maar het helpt wel. Na een vroege lunch begint om 1130 een van de zwaarste etappes van deze reis. We zijn er uitgebreid voor gewaarschuwd door Frits. En inderdaad, het is een forse beproeving. Ruim vier uur rijden in schokkende landrovers door de barre woestijn. Om de anderhalf uur stoppen we even. Voor water, benen strekken, houten billen “ontdooien” en het prachtige uitzicht. De tweede stop is bij prachtig zwart vulkaansteen, “Forest of pillars” genoemd. De zwarte stenen vertonen allerlei bijzondere vormen. De luchtbellen en de ontluchtingskanalen nog duidelijk zichtbaar. De stenen hebben een mooie heldere klank als je ze tegen elkaar tikt. Verderop steken nog enkele zwarte zuilen recht de lucht in. Het zijn er niet veel meer want veel van deze stenen worden meegenomen door bepaalde toeristen en er wordt ook veel vernield. Een trieste zaak. Frits ziet erop toe dat dit bij ons niet gebeurt. We rijden verder. Schitterende vergezichten, hoge rotsen, grillige vormen, prachtige kleuren. Jammer dat we zo “opgesloten” zitten in dichte landrovers. We kunnen weinig zien. Maar open landrovers zijn in dit geval niet mogelijk. Dit omdat al onze barang, kookspullen, slaapspullen en wat dies meer zij, boven op het dak van de landrovers moet worden meegevoerd. De “zwakke” broeders mogen voorin zitten, dat scheelt iets. Meer frisse lucht en een goed uitzicht. Weer stoppen, plassen, benen strekken, water drinken en foto’s maken. En verder gaat de tocht. Het is inderdaad een lange en zware rit. Eindelijk komen we aan op onze plek van bestemming. “In the middle of nowhere”.Een rustige “wadi” van zo’n 50 tot 80 meter breed, omzoomd door prachtige glooiend oplopende rotsen. Met hier en daar enkele acaciabomen. Er is een kleine vlakke ruimte voor onze bagage en in het midden van de wadi liggen enkele stenen, onze “vuurplaats”. Deze plek is duidelijk vaker gebruikt. Uit het niets komt een oude jeep met hierin een lokale Bedoeïen en zijn twee kleine dochtertjes. Henny ontfermt zich over de meisjes. De man maakt met een paar droge takjes het vuur aan voor de thee. Verder is er niets, geen water, geen elektriciteit, geen gas, helemaal niets. Alleen heldere, zuivere lucht en volslagen stilte. We zijn moe. Het was een inspannende dag. Eerst drie uur klauteren en dan vier uur schokken en hossen in die snoeihete landrover. Dat gaat je niet in de kouwe kleren zitten. En zo vallen de eerste slachtoffers. Margriet en Jaap. Heftige diarrhee en een lichte vorm van uitputting. Het kan het eten zijn geweest, de inspanningen, de hitte, de vele indrukken of een combinatie daarvan. Maar je bent er doodziek en wordt extra gehandicapt doordat er totaal geen voorzieningen zijn. De “WC” is honderd meter verder, uit het zicht. Het is een plek met enkele Acaciabomen en wat losse stenen die als ondersteuning kunnen dienen. Verder zelf WC-papier meenemen en een fles water om het zootje af te spoelen en zeep om je handen te wassen. Daarna weer terugstrompelen naar de groep. Uitgeput vallen Jaap en Margriet neer op hun matrassen in de schaduw van de berg. Leuk is anders. Het eten wordt klaargemaakt op het kampvuur. We scharen ons om het vuur, op de wollen deken die nu op de grond ligt en overdag dienst doet om de bagage af te dekken en vast te sjorren. Rustig wat napraten en ons alvast geestelijk voorbereiden op een nacht onder de blote sterrenhemel. We kijken er wel een beetje tegen op. Wat als we naar de WC moeten, honderd meter verderop, in het donker? En “how about” slangen en schorpioen? Maar die schijnen banger voor ons te zijn dan omgekeerd. En zitten we hier wel veilig? In paren zoeken we een rustig stekkie voor de nacht. De meeste op het zand, een enkeling op de rotsen. En Jaap vlakbij het toilet, want de diarrhee komt nu op de meest onvoorspelbare momenten de kop opsteken. Om 2000 uur is het donker. Ieder gaat zijns weegs, spannend en een klein beetje beverig. De chauffeurs en de lokale Bedoeïen houden de wacht bij de ingang van de Wadi. De hemel is een sprookje. Het wemelt er van de sterren en zonnestelsels. De voorspelde kou valt heel erg mee. Sommigen van ons turen nog lange tijd naar dit mooie, hemelse plaatje. De Melkweg is goed zichtbaar. Hij tekent zich in grote slierten en wolken af tegen het zwerk. Zoiets zie je In Nederland niet meer. We slapen langzaam in.
Woensdag, “in the desert”.
We worden wakker van het ochtendlicht en het geluid van zacht rammelende pannen bij de jeeps. Het keukengerei wordt in stelling gebracht. Enkelen van ons hebben een bijzonder nachtelijk avontuur beleefd, waaronder ikzelf. Het heeft wel iets, zo helemaal alleen, op dit verlaten stukje aarde, je slaapzak uit, sloffen aan, WC rol en waterfles mee en dan met zaklantaarn naar het “openbare toilet”. Door het rulle zand, over rotsblokken, onder de sterrenhemel. Een gedetailleerde beschrijving van de verdere handelingen kan maar beter achterwege blijven. Toen ik voor de tweede keer mijn nest uit te moest, heb ik, ten einde raad, maar een loperamide pil geslikt. Dat stopt de stoelgang. Maar het neemt de infectiehaard niet weg. Het is slechts een tijdelijke oplossing. Die arme Margriet heeft de hele nacht geen oog dichtgedaan. Maar verder is iedereen redelijk goed de nacht doorgekomen. Tijdens het ontbijt op de deken naast het kampvuur, komen de sterke verhalen naar boven. We nemen die nu met een stevige korrel zout. Na het ontbijt staat er een ochtendwandeling op het programma. Even een stukje de berg op achter ons.” Diarrhee-gangers” en overige “gekwelden” mogen beneden blijven. Het uitzicht daarboven schijnt prachtig te zijn. Dan volgt weer het ritueel van het opladen van de jeeps. Wij helpen een handje mee, maar dat valt vies tegen. Enkelen van ons hebben van die handige grote tassen gekocht, waar alles in kan, met wieltjes eronder, zodat je er gemakkelijk mee uit de voeten kan. Maar daar heb je hier niets aan. Sjonge, jonge wat zijn die tassen zwaar. Bijna niet te tillen. Maar goed, de plek is in korte tijd weer geheel ontruimd. De twee bedoeïenen meisjes krijgen de laatste kledingstukken van Henny. Een mooi systeem, zij nemen oude kleding mee uit Nederland en laten die achter voor hen die ze goed kunnen gebruiken. Nu op weg. Na een klein uurtje rijden, door redelijk vlak woestijngebied, stoppen we naast een rotswand waar diverse tekeningen en hiëroglyfen op zijn aangebracht. Dit is een markant punt op de drukke karavaan route door dit gebied en op de pelgrimsroute naar het Katharinaklooster. Voor je geest zie je honderden kamelen langzaam aan je voorbij gaan, door het rulle zand met op de achtergrond die indrukwekkende bergen. En dan opeens, na 10 minuten, hoera! We schieten plotseling van de rulle, rotsige en bochtige woestijnweg, het asfalt op. Wat een luxe en wat een ‘rust” in het rijgedrag. We kunnen weer snelheid maken. De passagiers achter in de jeep krijgen weer frisse lucht, wat een weelde. Er is meer volk op de weg. Hier en daar zit een Arabier langs de kant van de weg ergens op te wachten, zomaar voor zich uit te staren, of iets anders nuttigs te doen. We passeren kleine nederzettingen, groepjes zwarte geiten, kamelen en zelfs een paar ezeltjes. Na een half uur rijden komen we zelfs al de eerste TV schotels tegen. En na een uur belanden we in het beschermde Katharina gebied, een protectoraat van de Verenigde Naties. We bezoeken eerst een nonnenklooster, het Wadi Feiran Convent, een prachtig gelegen oase, tussen hoge bergen. We zien palmen, citroenbomen en zelfs druiven. Er is een klein kapelletje met natuurlijk weer de onvermijdelijke giftshop. Verder is er geen non te bekennen. Frits vertelt dat de heilige Antonius hier in het begin van de vierde eeuw AC, zijn kluizenaarsbestaan is begonnen. En dat zijn bijzondere leven later tot grote navolging heeft geleid ( kloosters en kluizenaars ) in Europa. Weer een half uur later, het is inmiddels een hele relaxte dag geworden, komen we aan bij een driesprong. Vol politie zoals gewoonlijk. Maar dit keer is er ook toeristische politie bij. Die moet erop toezien dat er geen belangrijke architectonische schatten het land uit worden gesmokkeld. Een van hen komt de jeep in. Voor de vorm moet er een rugzak worden opengemaakt, waar dit keer geen tempelschatten in blijken te zitten. Opgelucht rijden we door naar het 100 meter verderop gelegen wegrestaurant. Met flessen drinkwater, blikjes cola en een heuse WC. Hartstikke vies, zonder werkend doorspoelsysteem, maar toch een echte WC. Lekker buiten in de zon, op echte stoelen, genieten van een hapje en een drankje. Na nog een kwartiertje rijden, bergopwaarts, komen we bij het Katharineklooster. Hoog gelegen tussen formidabele bergmassieven. Mount Horeb, Mount of St. Catharine ( 2.637 m ), Mount of Moses, ook wel Mount Sinai genoemd ( 2.285 m ), groots en machtig, roodbruin afstekend tegen een azuurblauwe lucht. Wat een bijzondere plek. Je voelt de rust en sereniteit van dit stuk heilige grond. Uitpakken en naar onze kamers, in het mooie, recent tegen het klooster aangebouwde hotel. Het is allemaal zo bijzonder, zo indrukwekkend en zo mooi. Het hotel ziet er prima uit met trappen, poortjes, prachtige bloemen en vooral dat adembenemende uitzicht op de bergen. Je wordt er stil van. En dan, oh luxe, oh weelde, een kamer met een echt bed, met elektriek, een echte WC en een werkende douche, met warm en koud stromend water. Wat een genot na een paar nachten in de woestijn. En wat nemen wij al die voorzieningen thuis toch gemakkelijk voor lief aan. We aarzelen tussen douchen, direct de omgeving verkennen of een tukje doen. Van alles wat dus. Enkelen wandelen naar de giftshop onder aan de weg naar het hotel, waar een heleboel bussen staan. Alleen hotelgasten mogen met de bus naar boven. De overige bezoekers van het klooster moeten hier de bus uit en ca.10 minuten lopen voor ze bij het klooster zijn. Anderen gaan kijken naar de “kamelenplaats” achter het klooster. Weer anderen zijgen neer op het terras, nemen een colaatje en kijken naar de vele katten die kennelijk bij zo’n heilige plaats horen. Vanaf de “kamelenplek” vertrekken ’s morgens vroeg, om 0300 uur, vele stoere toeristen, al dan niet gezeten op zo’n kameel, voor een lange tocht naar de top van de 2285 meter hoge berg Sinai, ook wel de Mozesberg genaamd. Om gezeten op de top van deze heilige berg een spectaculaire zonsopgang mee te maken. Ikzelf wandel in mijn nette groene jasje door de hoofdingang, waar twee mensen op wacht staan, het klooster in. Dat blijkt achteraf helemaal niet te kunnen, want het klooster is ’s middags gesloten. En toeristen mogen er al helemaal niet in. Maar als je dat niet weet en gewoon een gezicht trekt alsof je daar thuishoort en ook niet vraagt of het allemaal wel mag, blijkt er heel wat mogelijk te zijn. Binnen bekijk ik in alle rust de prachtige gebouwen, de mooie straatjes en doorgangen en een aantal bijzondere stellages zoals enkele simpele, met de hand bediende pompen en hijswerktuigen. En kom op plaatsen waar je normaal gesproken niet mag komen. Ik schiet enkele prachtige plaatjes in het ondergaande zonlicht. Van 1800 tot 2000 is het happy hour. Nu komen de sterke verhalen naar boven van reizen die door leden van onze reislustige groep gemaakt zijn. En natuurlijk de belevenissen van onze doorgewinterde reisleider en globetrotter Frits. Wat kan een mens toch een hoop meemaken. Om 2000 diner in de grote zaal, die “versierd” is met posters van de vele bezienswaardigheden van het klooster. Soep met brood, spaghetti Bolognese met kip en een zoet stukje taart met meloen toe. En, heel opvallend, nergens bier of wijn op tafel, alleen water en een enkel blikje cola. Dit is een perfecte gelegenheid voor reizigers die zowel heel bijzondere dingen willen meemaken, als hun alcoholverbruik willen terugschroeven. Het onderwerp van gesprek aan tafel is uiteraard: “wie gaat en wie gaat niet?” Opstaan om 0300 uur, warm aankleden, in het donker met een zaklamp naar de “kamelen vertrek hal” en dan ruim twee uur in het donker naar boven lopen. Over smalle paadjes met grote groepen mensen en vele kamelen, met hun begeleiders, voor je en achter je. Je kunt voor ca. 75 pond, ongeveer 10 euro, met een kameel tot bijna aan de top komen. De laatste 700 treden moet je zelf te voet afleggen. Onderweg zijn er enkele ‘koek en zopie” tenten waar je warme chocolademelk kunt krijgen, want het kan knap koud zijn. Boven op de berg nog een uurtje blauwbekken en dan volgt er een spectaculaire zonsopgang over de bergketens van de Sinai woestijn. Tenminste als het niet te heiig is of als er geen wolken zijn. De nodige plaatjes schieten en dan het hele stuk weer naar beneden. Onderweg worden er opnieuw kamelen aangeboden. De kameelverhuurders hebben een fijne neus voor de zwakken en verkleumden. Hoe beroerder je er aan toe bent, hoe hoger de prijzen. Om 2100 komt er een grote bus met Italianen binnenrijden. Het is gedaan met de rust. Twee jonge Fransen gaan gewapend met volle rugzakken nu alvast de berg op . Ze zullen boven hun tentje opzetten. Om 2200 uur leggen we in. Het is een heldere nacht met een mooie, gekromde, Mohammedaanse maan.
Donderdag,het Katharine klooster.
Het is 0300 uur. Er zijn verschillende afspraken gemaakt over wie wie wakker gaat maken en wie de berg op gaat. De praktijk wijst anders uit. Uiteindelijk gaan alleen Jan, Rein en Frits de berg op. Gerda voelt zich niet goed genoeg en ook Peter en Henny verkeren niet in optimale conditie. Allemaal problemen met de maag. Ik zou dolgraag mee naar boven willen, maar ben zo verzwakt door het diarree gevecht in mijn systeem, dat ik er helaas vanaf moet zien. Als de rest van de groep, heerlijk uitgeslapen, om 0800 aan het ontbijt zit, komen de drie vermoeide helden binnen. Maar, het was de moeite waard. De verhalen over de tocht verschillen overigens wat van elkaar. Jan, een geoefend loper en fietser, met geen grammetje vet aan zijn lijf, wilde deze trip graag lopend afleggen. Rein had veel liever op een kameel gezeten, maar liet zich door Jan overhalen om het parcours, bestaande uit 3750 “treden”, te voet af te leggen. Voor hem was het zeker niet gemakkelijk. Het is aardedonker en het pad is smal en steil. Met veel losse stenen en bovendien behoorlijk druk. Links en rechts en voor en achter botsen kamelen tegen hem op. Dan weer voelt hij hun kop in zijn nek, dan weer loopt hij gevaarlijk dicht achter hun grote poten. Een paar keer, juist op de meest hachelijke stukken, wordt hij door een kameel gepasseerd. Met hun wiebelende kont drukken ze hem bijna van het pad. Rein vond het al met al een behoorlijk zware wandeling. Jan vond het een makkie en bood bij terugkeer aan om het hele traject nog een keer te lopen. Frits had heel wijselijk afgesproken dat hij zich zou conformeren aan de verhalen van zowel Jan, als Rein. Ze waren het er wel over eens dat het laatste stuk, de steile trap met 700 treden, een pittig stukje was geweest. Het pad was net breed genoeg voor een persoon, er waren geen kamelen toegestaan en je moest je volledig aanpassen aan het tempo van de groep. Eenmaal boven, na zo’n 2 tot 3 uur klauteren begon een groep Koreanen prachtig te zingen. Verder waren er Russen, Italianen en Spanjaarden. En enkele jeugdige Fransen, die hun tent al eerder hadden opgeslagen. Maar de zonsopgang, waar het allemaal om was begonnen, was zeer de moeite waard. Spectaculair en kleurrijk. Aan het ontbijt veel Russen. Kennelijk de “nouveau riche” van dat grote land. Herkenbaar aan hun grove gezichten en verveelde gelaatsuitdrukking. Van mensen die in te korte tijd, teveel geld verdiend hebben. En die daar nog geen bijpassende houding voor hebben kunnen vinden. Om 0900 uur gaat het klooster officieel open. De ingang is aan de noordzijde, een zij-ingang, niet de hoofdingang waardoor ik gisteren naar binnen ben gestiefeld. Er staan drommen mensen te wachten om naar binnen te mogen, sommigen met gids, anderen op eigen houtje. Eerst naar het “brandend braambos”. Vormgegeven door een kleine, halfronde toren van ca. 2 meter hoog met hierboven een grote struik van een onbekend merk. In de muur van de toren zijn nissen gemaakt waar men brandende kaarsen in kan zetten. Daarna naar de kerk. Door prachtig bewerkte houten deuren komen we binnen in een kleine kerk die volhangt met iconen, koperen hanglampen, schilderijen en wandkleden. Verder schitterend gebeeldhouwde stoelen en banken en prachtige muurschilderingen. Geen plekje is onbenut gelaten . Wat een pracht en wat een praal. En toch doet het niet protserig aan.
Dat zal wel komen door de heiligheid van deze plek en het feit dat hier ruim 15 eeuwen historie op ons neerkijken. In 330 AC gaf de Byzantijnse keizerin Helena opdracht tot de bouw van een kleine kerk gewijd aan de Heilige Maagd, op de plek van het brandende braambos. Met een versterkte ommuring om de kluizenaars te beschermen tegen de veelvuldige aanvallen van heidense Nomadenstammen. In later jaren heeft dit klooster altijd bijzondere bescherming genoten. Van de profeet Mohammed zelf,van de kruisvaarders en de Paus, van de Ottomaanse Sultans, de Tsaar van Rusland en keizer Napoleon. Grieks orthodoxe monniken lopen rustig rond en houden een oogje in het zeil. Met hun grote witte baarden, hun platte hoofddeksels en zwarte pij, vormen ze een passend decor voor deze heilige plek. Dan naar het Iconenmuseum, dat zich bevindt op een hoger gelegen verdieping. Toegang 25 pond. Daarvoor krijgt men een met de hand gesigneerd ticket. Een van de overhandigde briefjes bankpapier wordt door de dienstdoende monnik, met een forse zwier, schuin achter zich op de grond geworpen. Geen idee wat de reden is voor dat kleine ritueel. De Iconen zijn wonderschoon. Vooral die van Jezus uit de 6 de eeuw AC. Met een duidelijk ander gezicht, meer Oosters, dan wij hem nu “kennen”. En natuurlijk Mozes bij het brandende braambos en Mozes die de stenen tafelen ontvangt. Verder prachtige oude boeken en zelfs nog een kopie van het document dat in 325 AC naar de conventie van Nicae is gestuurd. Waar Keizer Constantijn besliste hoe de Christelijke Godsdienst er voortaan uit zou zien. En welke geschriften wel en welke niet in de bijbel zouden worden opgenomen. En zeker niet te vergeten enkele bijzondere portretten van de Heilige Katherina. Een hooggeboren, krachtige en zeer erudiete vrouw die in het begin van de vierde eeuw AC door Keizer Maximinus werd vervolgd vanwege haar Christelijke geloof. Gemarteld op een groot rad en tenslotte onthoofd. Spiritueel gelaafd en voorzien van een prachtig boek over het klooster ( 125 pond ), gaan we terug naar onze kamer. Nog even een colaatje drinken, bagage ophalen, sleutel inleveren en dan stappen we in een nieuwe, nou ja nieuwe, een rode bus. Om 1030 uur vertrekken we. Dit was zonder twijfel de derde parel in deze bijzondere Djoser reis, na de piramiden van Gizeh en de woestijntocht naar de tempel van Hathor. Beneden bij de ingang van het kloosterterrein staan dan al 20 grote bussen. Op het hele stuk weg tussen het klooster en de badplaats Dahab, onze volgende bestemming, komen we vrijwel uitsluitend bussen met toeristen tegen. Het toerisme is sterk in opkomst in Egypte en kennelijk heel belangrijk voor dit arme land. Onderweg naar de kust zien we weer een totaal ander woestijnlandschap. Veel uitgestrekter, met lage bergen en mooie vergezichten. Na een uurtje rijden stoppen we bij een kleine bedoeinenvestiging langs de kant van de weg. De chauffeur schreeuwt iets naar buiten in de zin van “staat de Bokma al koud?”, maar dit blijkt even later betrekking te hebben op de thee. We zitten gezellig op een stenen muurtje onder een dak van luchtig geweven palmbladeren. En genieten van ons kleine glaasje mierzoete thee. En natuurlijk komen de kinderen weer langs. Met vliegen op hun gezichtjes, slechte gebitten en uitgestoken handjes. Wat men hen ook geeft, ze willen telkens meer, voor hun kleine zusje, broertje, neefje of nichtje. Achter de kleine nederzetting verrijst een prachtig klimduin. Het doet denken aan het bekende klimduin in Schoorl. Maar niemand voelt zich geroepen om over het brandende zand naar boven te klauteren. Na weer een half uur rijden de volgende stop. Een laatst uitzicht over het weidse woestijnlandschap. Met uiteraard een kleine “giftshop”. We nemen foto’s en onderhandelen met de verkoper over de prijs van kralen, opengesneden stenen en kettingen. Het kost allemaal niks, maar uit respect voor de verkoper is goed “loven en bieden” een absoluut vereiste. Om 1400 uur komen we aan bij de kust, bij de “nieuwe” badplaats Dahab. We gaan eerst even de stad in om boodschappen te doen in de supermarkt en om te pinnen. Pinnen lukt niet, daarvoor moeten we later naar het luxueuze Hilton hotel. Inkopen doen wel. Al is de supermarkt niet veel meer dan twee aan elkaar gekoppelde winkeltjes. Het stadje zelf, gelegen aan het prachtige blauw groene water van de Golf van Aqaba, is een grote, kleurrijke uitdragerij. Overal, maar dan ook werkelijk overal, winkeltjes met kleden, waterpijpen, sierraden en allerhande toeristische snuisterijen. Het is net een grote kermis. Het is gewoon te veel van het goede, zoiets als de toeristenwinkeltjes rond de bedevaartplaats Lourdes. Dus maar weer gauw in de bus naar het hotel annex resort “Happy village”. We rijden zuidwaarts langs de kust over een mooie asfaltweg, langs schitterende hotels en resorts. Zou dit het zijn? Neen, nog verder. De weg gaat over in een verharde zandweg en voert langs een vuilstortplaats. Gaandeweg begint ons de moed wat in de schoenen te zinken. De weg gaat verder, in volstrekte leegte naar het schijnt. We worden steeds ongeruster. Rechts van ons aan de voet van de hoge bergen staat een tentenkamp. Zou dat het zijn? Nee toch. Frits blijft onverstoord voor zich uitkijken, zacht grinnikend om alle commotie achter zich. En dan, na een bocht in de weg, tegen een beschermd natuurgebied aan, de werkelijk prachtige enclave “Happy village”. Ruim opgezette witte gebouwen, met mooie balkons, veel groen, palmbomen en prachtige bloemen. De kamers zijn super. Groot, met een marmeren vloer, TV, ijskast, badkamer met douche/bad, toilet en airco, een klein kluisje en een groot balkon. Een paradijs op aarde. Naast ons een groot zwembad met een leuk terras en een overvloed aan dienstwillig, bedienend personeel. Het zal niemand verbazen dat we hier een grote hoeveelheid Nederlanders en Belgen aantreffen. Die hebben een goede neus voor dit soort bijzondere faciliteiten met een heel interessante prijs/kwaliteit verhouding. Verder is er een groot duikcentrum met een professionele duikschool. Gerund, uiteraard, door Duitsers. En dan op slechts een paar minuten lopen van onze kamers, de zee. Met een mooi breed strand, ligstoelen, afdakjes van palmbladeren en een fenomenaal uitzicht. Direct uit zee rijzen hoge rotsen op. En verder naar het zuiden is er niets, beschermd natuurgebied. De meeste van ons gaan snorkelen. Alles is te huur. Een paar flippers met duikbril en snorkel kost 6 euro per dag. Ja, men is hier al aardig op de euro ingesteld. We worden uitgebreid gewaarschuwd om toch vooral niets aan te raken. Zowel vanwege de kwetsbaarheid van de koraalriffen, als vanwege eigen verwondingen. Ook schijnt er een heel gewoon uitziende, maar uiterst giftige schelp “rond te hangen”. Dus oppassen geblazen en afblijven. Via een speciaal ponton kunnen we het water in. De koraalriffen lopen tot vlak aan het strand en beginnen zo’n 50 cm onder het wateroppervlak. Het water is iets kouder dan op de Nederlandse Antillen, zo’n 25 graden Celsius. En het is veel zouter. Al naar 10 meter snorkelen komen we de eerste koraalrotsen tegen en even verderop wordt het nog mooier. Werkelijk schitterend. De mooiste koraalriffen die ik ooit heb gezien. En ik heb toch redelijk veel gedoken in het Caribische gebied en op de Malediven. Koraal in allerlei kleuren en vormen. Wit, groen, geel en purper, compact tegen de rots aan gekleefd of breed uitwaaierend in het water. Adembenemend mooi. Djoser, zonder twijfel het vierde krentje in de pap. De vierde parel van deze reis. Vooral deze prachtige, ongerepte koraalriffen, maar ook het perfecte hotel. Voorzichtig met zonnen. Er staat een straf windje en je verpiept zonder dat je er erg in hebt. Ook met snorkelen is het oppassen geblazen. De zon kan fors inbranden op je blote rug en benen. Het is beter om een sportwitje aan te trekken. Om 1900 uur borrelen op het terras aan het zwembad. Wat een luxe. De groep is nu echt een hechte groep geworden en iedereen praat met iedereen. Onze reisleider heeft geen kind aan ons, behalve dan dat er steeds meer mensen last hebben van maag- en darmstoornissen, of er dicht tegenaan hangen. Ook kan het zijn dat men kou heeft gevat in de vele wisselingen van airco naar buitentemperatuur. ‘s Avonds is er een uitgebreid lopend buffet in het grote restaurant. Kosten 50 pond ( 7,50 euro ). De zaal zit vol met Hollanders die zo’n buffetconstructie altijd zeer op prijs stellen. Frits vraagt telkens hoe we ons voelen en of de diarree al over is. Als dit na drie dagen niet het geval is, is het verstandig een dokter te laten komen. Deze komt dan ook, laat op de avond, voor Jaap en Margriet. Jaap is verder in goede conditie. Hij heeft “standaard” diarree problemen en krijgt een klein batterijtje medicijnen mee. Margriet is er ernstiger aan toe. Ze moet aan het infuus! Onvoldoende vochtopname. Hier volgen enkele doktersadviezen, rechtstreeks “from the horses mouth”. Zet ’s nachts de airco uit als je gaat slapen. Zo voorkom je dat je kou vat als je jezelf, gedeeltelijk, bloot woelt. Eet lichte maaltijden, soep, gekookte groenten, rijst, kleine stukjes gegrilde of gebakken kip en sinasappels. Geen vet, geen alcohol. Een op zich al heel gezonde leefwijze. Het doktersbezoek, inclusief medicijnen, te weten Antinal, Streptoquin en Congestal, kost 50 euro. We krijgen een mooie rekening voor de verzekering en gaan met een gerust hart en een maag vol medicijnen slapen. Airco uit.
Vrijdag, Dahab.
0830 ontbijt. In de grote zaal zit het al weer redelijk vol. Veel Nederlanders opnieuw, herkenbaar aan hun korte broeken en de speurende blikken waarmee ze alles en iedereen in zich opnemen. Het ochtendgesprek van begint nu gewoonlijk met de kreet: “hallo, goede morgen, en hoe is het met de maag?” Daarna vlot het meestal wel. Buiten is het heiig. Er staat een forse wind. We krijgen een staartje mee van de zandstorm die op het vasteland van Saudie Arabie raast. Jan, die zijn duikdiploma heeft meegenomen, gaat echt duiken. Zo met flessen op de rug en helemaal verpakt in een wet suit. Henny, Peter, Jan en Margriet hebben afgesproken om vanuit Dahab met de glasboot te gaan varen. Ze hebben het niet zo op water, maar willen wel graag de prachtige koraalriffen en de tropische vissen zien. Jaap en Margriet zien er na het bezoek van de dokter wat beter uit. Maar staande voor het uitgebreide buffet worden ze toch weer geplaagd door de vraag wat wel en wat niet geconsumeerd mag worden. Een gekookt eitje levert geen problemen op, maar de heerlijke verse yoghurt is voor Jaap net weer teveel van het goede. Hij “sprint” naar zijn kamer die gelukkig vlakbij het restaurant ligt. Op weg, even later, naar het strand passeer ik Gerda. Zij voelt zich ook niet helemaal senang. Maar ze weet mij evengoed precies te vertellen wat ik allemaal verkeerds heb gegeten en gedaan. Heerlijk zo’n zorgzaam type die je dat allemaal toefluistert. En die daar vervolgens nog aan toevoegt dat het allemaal wel niet zal helpen omdat ik toch te eigenwijs ben. En dat is ook zo. Aan de goede bedoelingen van Gerda wordt door mij overigens geen moment getwijfeld. Vlak langs de kust is het goed snorkelen. Daar is het nog redelijk beschut. Wat verder uit de kust staan kleine golven en er staat een ook beetje stroom. Dat is minder leuk voor de snorkelaars. We genieten ondanks het mindere weer met volle teugen van de rijkdom en variëteit van de wondere wereld onder water. Koraal in de kleuren lichtblauw, roze, lichtgroen, lila, wit en knalgeel. En in allerlei vormen, dicht geklemd om de rotsen tot breed uitgewaaierd in het heldere water. De vissen zijn ook schitterend, maar die zijn er in het Caribische gebied en op de Malediven ook en in grotere aantallen en verscheidenheid. Fantastisch, dit mooie hotel, grenzend aan een beschermd natuurgebied, met brede stranden, hoge rotsen als achtergrond decor, een azuurblauwe zee met na 20 m al de mooiste koraalriffen die je kan denken, het is net een sprookje. Djoser, voor mij is dit weer een hele mooie parel in het reisprogramma. Even verderop is een speciale plek ingericht voor duikers en snorkelaars die niet in het hotel verblijven. Grote aantallen kleine busjes en 4WD’s komen naar deze plek toe. Vandaag staan er zeker 25. In het water is het soms gewoon druk. Ook zien we op die plaatsen al de eerste beschadigingen aan het rif optreden. Het is de vraag hoelang dit sprookje nog zal duren en hoelang het kwetsbare koraalrif het zal houden. Jan is die morgen professioneel wezen duiken. Dat liep niet helemaal zoals hij gewenst had. Op streng Germaanse wijze werden eerst alle grondbeginselen nog eens terdege doorgenomen.. Dat is natuurlijk prima bij een sport als diepzeeduiken, maar die werkwijze ligt ons Nederlanders nu eenmaal niet zo. Ook met de glasboot was het geen succes. Ondanks het feit dat hij uitgebreid in alle Dahab folders werd vermeld, was er geen boot te bekennen. Wegens gebrek aan belangstelling opgeheven. De mensen willen liever zelf snorkelen en duiken. En Peter had nog wel speciaal een pilletje tegen zeeziekte ingenomen! Mogelijk vaart er een vanuit het Hilton hotel, maar daar is het nu te laat voor. Met de moed der wanhoop gaat die dappere Margriet met snorkel en zwemvliezen het water in. Ze wil toch nog iets zien van al het moois dat daar beneden te bewonderen is. Maar ze heeft nooit eerder gesnorkeld. Gelukkig is Rein in de buurt. Hij plukt haar net op tijd van het rif af, waar de stroom haar bijna op gedreven had. De rest van de middag gewoon een beetje uitrusten. En wachten tot de zandstorm aan de overzijde van de Golf is gaan liggen. Heerlijk, zo twee dagen achtereen op dezelfde plek. Niet telkens inpakken en uitpakken. Je kunt je spullen rustig een dagje laten liggen en ook nog eens een wasje doen. ’s Avonds om 1900 verzamelen we ons op het strand. Daar, onder een dak van palmbladeren en sterren, is een lange tafel gedekt. Het is warm, maar gelukkig staat er een klein briesje. We drinken bier, cola en vers geperst mangosap. Erg lekker. De gesprekken verlopen traag. We zijn moe en loom van de warmte en van het niets doen. Het diner bestaat uit gegrilde visfilets of Rode Zee vis. Pittig gekruid en geserveerd met rijst of frites. Om 2200 nokken we af. Een heldere sterrenhemel en het spannende vooruitzicht op de reis naar Jordanië, begeleiden ons naar ons koele bedje.
Zaterdag, Dahab.
Ik voel me wat onwennig. Dit is mijn verjaardag. Vandaag word ik 60 jaar. Graag had ik dat samen met mijn vrouw gevierd. Maar zij zit in Frankrijk. En “runt” daar onze Chambres d’Hotes en Gites, genaamd “Les Labadous”. Gelegen in Rennes-le-Chateau, in de Franse Pyreneeën. Het meest mystieke plaatsje van heel Frankrijk, waar de mysteriën van de Da Vinci Code eigenlijk hun oorsprong vinden. Midden in het gebied van de Katharen. Maar ja, er zijn nu veel gasten op Les Labadous en zij kon onmogelijk weg. Jammer. Het valt op dar er veel “oudere jongeren” of “jongere ouderen” op dit soort reizen zijn. Mensen die nu nog fit zijn, maar al wel een jaartje ouder worden. En die graag, voordat het niet meer kan, of voordat het te lastig wordt, nog wat van deze wondere wereld willen zien. En dat niet alleen, maar het ook aan den lijve willen ervaren. Middels een “sportieve” vakantie, waar je het land en het leven “voelt”. En niet vanuit zo’n grote airco bus die deze plekken even vluchtig aandoet en dan weer verder zoeft. 0630 overal; een prachtige opgaande zon. Het is kraakhelder weer, de zandstorm uit het oosten is voorbij. Om 0730 uur is het nog doodstil in de grote eetzaal. Er is niemand, behalve dan de koks en het bedienend personeel. Van 0800 tot 1000 nog even zwemmen in het prachtige zwembad, omzoomd door palmen en rode bloemen. En een beetje bijbruinen. Dan weer spullen inpakken en afrekenen. We hebben hier kunnen betalen door een krabbel te zetten op onze bonnetjes. Heel modern. Om 1100 uur vertrekken we naar Nuweiba Port, ruim een uur rijden van Dahab. Van hier vertrekt de ferry naar het Jordaanse Aqaba. Bij aankomst op het haventerrein moet iedereen en alles de bus uit. We persen ons door een smal poortje het haventerrein op. De bagage wordt gedragen door een menigte opgewonden porters. We zijn nauwelijks halverwege het poortje of de dragers eisen al betaling. Ze hebben zeker 10 meter met onze bagage gesjouwd! Frits handelt deze aggressieve dragers af en we nemen zelf onze tassen ter hand. Paspoort controle. Daarna zakken we neer op lange houten banken onder een grote stalen overkapping. Het is 1230 uur. We moeten zeker nog drie uur wachten want de pont gaat volgens schema pas om 1600. Om 1300 worden we opgeschrikt door luide oproepen om Allah te aanbidden. Nog weer papieren invullen, dit keer de uitreisvisa. En wachten. We nestelen ons met lunchpakket, water en een boekje op de houten banken. Plotseling komt Frits aanrennen met de mededeling dat de pont zo meteen al uitvaart. Lichte paniek. We graaien onze bagage bij elkaar en rennen naar de dichtbij staande bus. Frits vertrouwde het niet en is telkens gaan informeren wanneer de pont nu werlelijk vertrekt. Dank je wel Frits, anders hadden we een nacht in dit dorpje mogen overblijven. De stampvolle bus rijdt 500 meter verder naar de ferry. Bagage weer uitladen, het wordt een echte fitness trip, naar de ferry zeulen, weer paspoortcontrole en dan de zware bagage dumpen in een speciale bagage locker. Dan naar boven. Overal liggen Arabieren op beschutte plekjes, op banken of tegen de scheepshuid aan, te slapen. Er zijn veel gastarbeiders bij. Vrouwen zien we niet. Misschien zijn ze er niet of misschien zitten ze wel in een apart verblijf. “Onze” vrouwen in elk geval niet. Die zitten gewoon bij hun mannen in het airco restaurant of op het achterdek in de zon. Er zijn veel Duitsers aan boord. Die reizen met caravan of camper, exotisch en toch luxe. Om 1410 uur varen we af. De ferry trekt een prachtig blauw wit zog door de helblauwe zee. Een mooi gezicht met de bergen van de Sinai op de achtergrond. We praten wat, drinken wat en lezen wat. En kijken naar de kust van de Sinai aan bakboord en Saudi Arabie aan stuurboord. Een bezoek aan de toiletten is geen onverdeeld genoegen. De potten zitten tot de rand toe vol met water en er drijven kilo’s drollen in. Geld wisselen dan maar, 200 Euro voor 174 Dinar. Om 1700 naderen we onze bestemming. Een bijzondere lokatie. Helemaal in het westen ligt Egypte, dan Eilath ( Israel ),dan Aqaba ( Jordanie ) en iets zuidelijker Saudi Arabie. Het ziet er heel vredig uit, maar op CNN hebben we gezien dat het in het nabije Irak alles behalve rustig is. Om 1710 meren we af in Aqaba. Een branieachtige sleepboot voert nog een speciale show op door gehuld in een wolk van wit schuim tegen onze scheepswand aan te duwen. De Djoser groep blijft bij elkaar en wacht op een seintje om te mogen debarkeren. Dat komt. We lopen door het schip naar de bagagekluis. Die is inmiddels bijna leeggehaald en alle bagage is op een speciale bagage trailer geladen. Een lichte paniek bevangt ons. Wij klimmen op de trailer om toch alvast maar onze bagage “te redden”. We slepen de bagage vervolgens naar buiten en brengen ze onder in de gereedstaande bus. Een mooie, luxe bus die ons gedurende ons hele verblijf in Jordanië zal vergezellen. In de bus ontmoeten we onze nieuwe Jordanese gids, Moawia Habibah. Voorzien van een big smile en….surprise, hij spreekt Nederlands. Dat blijkt later overigens de nodige problemen met onze reisleider op te leveren. De bus rijdt 100 meter verder naar de paspoortcontrole. Alle bagage er weer uit. Het advies is dan ook om niet teveel bagage mee te nemen. In feite heb je in deze landen maar heel weinig nodig. Geen net pak of regenjas, maar alleen 2 of 3 broeken, wat shirts , ondergoed en sokken. Zwembroek, toilettas, medicijnen, zonnebril, petje, een paar stevige wandelschoenen en een paar sandalen. Verder een handig rugzakje voor de dagelijkse benodigdheden, voornamelijk flessen water en de waardepapieren. That’s it. Het meeste ruimte neemt eigenlijk nog de slaapzak in, maar die weegt praktisch niets. We wachten tot de bagagetrailer bij de paspoortcontrole aankomt. Dan stort een horde Arabieren zich op de wagen. Iedereen klimt bovenop de trailer en probeert zijn barang uit de wriemelende mensenmassa te bevrijden. Koffers en tassen worden genadeloos vertrapt. Neen, wij waren zo gek nog niet toen we onze bagage van de trailer afhaalden. Frits kan nog net op tijd enkele tassen, herkenbaar aan de Djoser labels, uit de woelende menigte bevrijden. De paspoort controle en de scan van onze bagage verloopt verder zonder problemen. Alles weer in de bus en dan op weg naar Aqaba. Het is een vrij drukke havenstad met een grote container overslagplaats. Rijen vrachtwagens staan te wachten op hun containers voor Jordanië of het achterland van Jordanië, Irak. Als we de vrijhandelsstad Aqaba naderen is het eerste dat opvalt een levensgrote Jordaanse vlag. Nou ja levensgroot, de vlaggenmast blijkt 126 meter hoog te zijn en de vlag zelf meet maar liefst 60 bij 30 meter. Verder overal portretten van Koning Abdullah, met heel vaak daarnaast nog portretten van zijn overleden vader, koning Hoessein. We stoppen bij ons hotel Nairoukh, een eenvoudig hotel gelegen aan de boulevard. Het is buiten nog steeds bloedheet, meer dan 30 graden Celcius. We hebben drie kwartier de tijd om ons op te frissen. Daarna verzamelen in de lobby. Enkele mannen glippen naar buiten op zoek naar een pinautomaat. Geld wisselen kan natuurlijk ook, maar de meeste zijn zo gewend aan pinnen, dat ze “coute que coute” op deze wijze hun geld willen opnemen. Maar de automaat om de hoek herkent ons pinpas niet en ook onze creditcards niet. En we zijn weer niet zo gek of de bus rijdt speciaal om naar andere pingelegenheden. Een bus vol mensen vlak, voor de ingang van een bank, het lijkt wel een overval. Maar gelukkig, bij de derde is het raak. We hebben weer geld op zak. Dan naar het “Captains” restaurant. Dat ziet er prima uit. Schoon, we kunnen ruim zitten aan een grote tafel en de mensen zijn heel gastvrij. Vooraf groentesoep of speciaal voor ons Hollanders, tomatensoep. Omdat we daar zo dol op zijn. De specialiteit is vis. We krijgen de deze morgen gevangen “snappers” van te voren te zien. Dan het voorgerecht, heerlijke smeerseltjes, gepresenteerd op kleine schaaltjes. Eigenlijk heb je dan al genoeg gehad. Maar ook het hoofdgerecht, gegrilde snapper en voor sommigen mixed grill, is voortreffelijk. Alleen geen alcohol in deze tent, alleen soft drinks als cola, tonic en sodawater, uit blikjes. Het eten is twee keer zo duur als in Egypte, maar nog altijd erg goedkoop voor Hollandse begrippen. En de kwaliteit van het voedsel en de service zijn stukken beter dan in Egypte. Na afloop worden we zelfs verzocht om een enquête formulier in te vullen. Dat was in niet helemaal begrijpelijke taal gesteld, maar we komen er toch uit. Bij suggesties vul ik heel ondeugend in dat het leuk zou zijn als het bedienend personeel niet alleen uit mannen zou bestaan, maar ook uit enkele Jordaanse schonen. Maar dat kan nog wel even duren in deze streng Islamitische landen. Tijdens het diner krijg ik van Frits voor mijn verjaardag een fles Egyptische wijn aangeboden, merk Omar Kayam. Tijdens de maaltijd plotseling grote hilariteit als over de stoep, vlak voor onze neus, twee schitterend uitgedoste kamelen voorbij snellen. Tevreden verlaten we het restaurant en besluiten om voor mijn verjaardag nog een afzakkertje te nemen in de bekende bar/restaurant “Ali Baba”. In de bus, op weg naar dat restaurant, heft Moawia een verjaarslied aan. De rest van de bus zingt uit volle borst mee. Ik kan dan ook niet anders dan iedereen een drankje aanbieden, als dank voor de goede wensen en het nschone lied. Bier, rode wijn en witte wijn. Hier kan dat. Aqaba is een vrijhandelszone. We toasten op de volgende 60 jaar. De wijn is heerlijk. Het lokale bier van het merk “Petra” ligt ons echter wat zwaar op de maag. 8 % alcohol. In Egypte waren we niet meer dan 4,5 % gewend. We genieten van deze levendige stad. Het is druk op straat maar niet zo lawaaiig als in Egypte. En het is veel schoner en veel groener, meer internationaal. Er lopen zelfs enkele vrouwen over straat die ook als zodanig herkenbaar zijn. Niet gesluierd en gekleed in een vormloze soepjurk, maar gewoon in spijkerbroek. Mooie vrouwen met een fiere houding, ravenzwart haar en fonkelende ogen. Ja, we hebben duidelijk wat te lang in de woestijn gezeten. Om 2330 stappen we op en lopen terug naar het hotel. Aan de overkant van het water glinsteren de lichtjes van Eilath, de snel groeiende stad in het zuidelijkste puntje van Israel. Aqaba zelf is niet zo groot. Het telt slechts 35.000 inwoners. Het was een bijzondere dag en een mooie verjaardag. Morgen uitslapen en dan Wadi Rum en Petra. Van slapen komt overigens niet veel, want de bedden zijn te kort en de airco kan de zaak maar net op kamertemperatuur houden.
Zondag, Aqaba.
We mogen uitslapen, maar de meeste van ons zijn al vroeg op. Die arme Henny is nu behoorlijk ziek. Na een paar nachten slecht slapen volgt nu diarree en overgeven. Met de overige “zieken” gaat het ietsje beter. Soms lijkt het wel of iedereen “een beurt krijgt”. Alleen Frits niet, onze reisleider, maar die kan het zich ook niet permitteren. Bovendien zal hij door al zijn reizen wel behoorlijk “gehard” zijn. Na het ontbijt wandelen langs de boulevard, foto’s maken en inkopen doen. Voor straks in de woestijn koop ik een Jordaanse, roodwit geblokte hoofddoek met zo’n dubbele zwarte band om het geheel op zijn plaats te houden. En wat cadeautjes voor thuis. Het is druk op straat. Voetgangers moeten hier erg op hun tellen passen. De auto’s hebben weinig coulance met hen. Er is veel minder politie op straat. En nergens horen we de mensen “welcome’ zeggen, zoals in Egypte. Ze kijken ons wat vreemd aan, niet onvriendelijk, maar ook niet echt vriendelijk. Om 1100 vertrekt de bus. Moawia is nu onze gids en vertelt ons uitvoerig over Jordanie. Het doet het met veel enthousiasme, maar het komt toch niet helemaal over. Wat hij vertelt staat allemaal in boekjes, de momenten waarop hij onze aandacht vraagt zijn niet altijd even gelukkig gekozen en op vragen heeft hij meestal geen passend antwoord. Net alsof hij de vraag niet begrijpt. We hebben liever Frits, maar die moet zijn mond houden, want de verplichte Jordaanse gids heeft het nu voor het zeggen. We rijden over de grote vierbaans “Desert Highway” naar het noorden. Deze weg is voor 70% gefinancierd door Irak. Hij was erg belangrijk tijdens de eerste Golfoorlog, toen alle goederen via Jordanië aangevoerd moesten worden. Om 1230 rijden we Wadi Rum binnen. Een gigantische oude rivierbedding van 45 km lengte en 18 km breedte. Een vlakke woestijn met daarin, als drijvende mammoettankers, de meest prachtige en rotsmassieven. Een adembenemend schouwspel. Om 1300 uur komen we aan in het “Captain desert camp” , Al Disa. Officieel heet dit het Zuweidah kamp, genoemd naar de Zuweidah Bedoeienen aan wie de grond toebehoort. De Bedoeienen zijn erg belangrijk in dit land. Er wordt dan ook terdege rekening gehouden met hun rechten. Deze pleisterplaats ligt aan de voet van een grillig gevormde rots. In de loop van de jaren is deze “site” uitgegroeid tot een kamp waar je prima kunt overnachten in speciale tenten. Met een tentenrestaurant, redelijk werkende toiletten en primitieve kookfaciliteiten. Toen wij er waren was met net bezig om douches te bouwen, met een grote watertank op het dak. We drinken thee in de grote tent en kijken uit over het bizarre landschap van Wadi Rum. Deze streek wordt ook wel, heel toepasselijk, “Moon Valley” genoemd. Daarna lunch, met brood en de bekende heerlijke gerechten in kleine schaaltjes. We zijn nog steeds erg voorzichtig met eten. Meer dan de helft blijft dan ook over. De kosten van de lunch, gevolgd door een drie uur durende safari in open jeeps door Wadi Rum en aansluitend “nachtelijk” diner, bedragen alles bij elkaar slechts 22 dinar. Dat zijn de bedragen niet, voor zo’n bijzondere ervaring. Na de lunch stappen we in twee open safari-jeeps, weer Toyota’s. Gewapend met hoofddoeken, mondkapjes, zonnebrillen en allerlei vreemdsoortige hoofddeksels. Tegen het opwaaiende zand. Dan volgt een fantastische ontdekkingstocht door het bizarre, fascinerende landschap van Wadi Rum. Het is met recht weer een parel in de kroon van Djoser. En met “parel” bedoel ik iets zo bijzonders, dat dat alleen al de hele reis waard is. En dit is al de vijfde parel! Het buitenaards aandoende landschap vormde ook de setting voor veel scènes uit de film “Lawrence of Arabia”. Uit een tamelijk vlakke woestijn met verschillende kleuren zand, variërend van wit en geel tot rood en bruin, rijzen gigantische rotsen omhoog. Zwaar aangetast door water- en wind. Majestueus. Elke berg is anders. We crossen door de woestijn, heuvel op, heuvel af, het is soms net een kermisattractie. Een van de jeeps komt enkele malen vast te zitten. Zo eenvoudig is het dus niet. Het rijden vergt ervaren chauffeurs. Vlak voor ons steekt een trein over. Op smalle enkelspoor rails. Het is de “fosfaattrein”. Een van de magere bronnen van inkomsten van Jordanië, naast zout en mineralen uit de Dode Zee, handel en toerisme. Er is geen olie. Water is erg schaars. Ondanks deze armetierige hulpbronnen heeft het land het niet slecht gedaan. Vooral dankzij goed bestuur, Koning Hoessein was een verlicht despoot. En natuurlijk hulp met olie, eerst van Irak, later van Saudi Arabie. Tijdens onze opwindende jeepsafari stoppen we regelmatig voor bijzondere “sights” en voor foto’s. Maar wat is het heerlijk om zo buiten te zitten, de wind waaiend door je haar en met dit fenomenale uitzicht! We stoppen bij een ondiepe grot in een imposante rotswand. In die grot bevindt zich een oude kaart. Uitgehouwen in een vlakke steen. Daarop staan, in de vorm van ronde cirkels, de wadi’s, de waterplaatsen. Vroeger was Wadi Rum groen en rijk aan water. En leefden mensen en dieren in deze streek. Jammer dat de kaart zo slecht beschermd is. Iedereen kan er met zijn sandalen over heen sloffen. We troosten ons met de gedachte dat de plek maar aan weinigen bekend is. Verderop vinden we twee, in de rotsen uitgehakte figuren, een man en een vrouw. Fascinerend. Wie zou deze figuren daar zo strak en stijlvol hebben afgebeeld? We krijgen maar niet genoeg van het intrigerende landschap. Aan het eind van de rit wordt in de schaduw van een machtige rots halt gehouden voor de thee. Wat droge takjes, drie stenen, een zwart geblakerd keteltje, water, theebladeren en suiker, dat is alles wat we nodig hebben. Wat smaakt die thee bijzonder, op zo’n plek. Om 1700 uur zijn we terug in het kamp. Uitrusten van de vermoeienissen en van de vele indrukken. Met speciale permissie maken we mijn fles Egyptische wijn soldaat. Om 1800 uur komt een muzikaal trio ons helemaal in de stemming brengen. Een vijfsnarige gitaar met geknikte hals, Aloud geheten en twee drums, een van hout en een van keramiek. De muziek past perfect in deze omgeving en de muziekanten zijn van grote klasse. Vooral de gitarist. In zijn muziek klinkt de Portugese “Fado” door en de Spaanse “Flamengo”. Wat een stem! En wat een mimiek! Zowel de vreugde van het leven, als diep liefdesverdriet stralen van zijn gelaat. Dan volgt het diner, allemaal “all in”. Spiesjes op de barbecue, simpel maar heerlijk en verder de gebruikelijke gerechten als mezzen ( salades en voorgerechten ), humus ( gemaakt van kikkererwten ), shish kebab ( rundvlees ), tawhook ( kip ), brood en natuurlijk mak luba ( rijst met vlees en groenten ), het hoofdgerecht van de Palestijnen. In de verte, langs de “Desert track” naar Aqaba trekken kleine kudden kamelen langzaam aan ons oog voorbij. Een mooi gezicht in dat lage licht. Om 1930 uur gaan we weer op weg met de bus. De bergen van Wadi Rum steken scherp af tegen het rode licht van de ondergaande zon. Het is een bijna onwerkelijk gezicht. Maar ons emmertje zit vol. We hebben zoveel gezien vandaag dat er eigenlijk niets meer bij kan. Het wordt donker. Enkelen vallen in de bus in slaap. Het is nog 2,5 uur rijden naar Wadi Musa ( Musa staat voor Mozes ). Na een spannende rit in het donker over kronkelige wegen, komen we om 2200 uur aan bij ons hotel, Al Aubat. Dat ligt even buiten het plaatsje Wadi Musa, rustig en zeer comfortabel. Zeker het net aangebouwde gedeelte, met zwembad en stoomcabines. In de lobby zitten een man of dertig, meest jeugdige vakantiegangers, naar de film te kijken. The Last Crusade, met Indiana Jones. Hoe toepasselijk, opgenomen, voor een deel, in Petra. Gaar en verkreukeld stappen we uit de bus. Fijn met de gedachte dat we twee nachten in dit hotel zullen verblijven. De kamers zijn prima in orde, allen de doucheophanging is knudde. Maar dat is in elk hotel zo. En douchegordijnen zijn er niet, dus er komt veel water op de vloer. Oppassen dat je niet met je natte voeten over het gladde marmer uitglijdt.
Maandag, Wadi Musa.
0630 Overal. Het is, hoe kan het ook anders, weer mooi weer. Om 0730 zitten we met zijn allen boven op elkaar in het hotelbusje, op weg naar Petra, 10 minuten met de auto. Onze reisleider Frits probeert ons uit te leggen hoe de entreeprijs van 30 dinar is opgebouwd. Dit is de toegang, inclusief een klein stukje fictief paardrijden van het “visitors center” naar de ingang van de kloof en inclusief een fictieve gids. Dit alles om volledig recht te doen aan de belangen van de Bedoeïen die officieel het land van Petra in bezit hebben.. Om 0800 zijn we bij de ingang. We zijn niet de eersten. Er staan al negen grote en enkele kleinere busjes op de parkeerplaats. Henny is weer zover opgeknapt dat ze meekan. Fijn. Want dit had ze voor geen goud willen missen. Maar nu heeft Rein het te pakken. Gelukkig lijdt zijn opgewekte humeur er niet onder. Toch wel bijzonder. Geen van onze zieken, en enkelen hadden het flink te pakken, hebben we ook maar een moment horen klagen. Zeer uitzonderlijk. En dat voor rechtgeaarde Nederlanders! Moawia, onze Jordaanse gids, vertelt uitgebreid over Petra. Stad van de Nabateers, Tempelstad en Dodenstad. Wij staan nu vlak voor de Siq, de 1,2 km lange, smalle doorgang door het rotsgebergte. Hij houdt een lang betoog, helemaal uit het boekje en heeft het telkens maar over “bewijzen”. We horen weinig meer dan we er zelf al over gelezen hebben. En worden ongeduldig. Want we willen de kloof in, daar zijn we voor gekomen. Het enige dat ik me nu nog herinner van zijn verhandeling is dat er bij de ingang van de Siq een speciale waterafvoer gemaakt is, omdat op deze plek, bij een van de sporadische overstromingen, een groep Fransen om het leven is gekomen. Eindelijk lopen we de Siq in. Schitterend, fascinerend, betoverend, er zijn geen woorden voor. We willen telkens verder. De kloof nodigt ons als het ware uit om steeds verder en dieper af te dalen in het gebergte. We stoppen om de haverklap om foto’s te maken. Het ochtendlicht valt prachtig op de steile rotswanden. De tocht vliegt voorbij. Dan, vlak voordat we de Siq uitkomen, zien we El-Khazneh, de schatkamer, het “visitekaartje” van Petra. De adem stokt ons in de keel. Klik, klik. Klik, doen de camera’s, hoewel de meeste digitaal zijn en waarschijnlijk heel andere geluiden maken. Wat een prachtig gezicht deze in de rots uitgehouwen tempel. Tegenover de schatkamer zijn bankjes geplaatst. Heerlijk om daarop te zitten en rustig te genieten van het prachtige zicht op de Schatkamer. Op de voorgrond liggen twee kamelen, helemaal in stijl. Het “vervoer” in Petra is iets heel aparts. Van het visitors center naar de ingang van de Siq: paarden. Officieel zijn die bij de prijs inbegrepen, maar reken maar op minstens 2 dinar. In de kloof mogen geen paarden meer komen. Men is bang voor beschadiging van de bodem. Merkwaardiger wijze is het hier wel toegestaan om met paard en wagen te rijden. Binnen Petra, dat veel uitgestrekter is dan men denkt, kan gelijkvloers gebruik worden gemaakt van kamelen. Wil men naar boven, naar “Aaron’s tempel”, ook we de hoge offerplaats Al-Madbah genoemd of naar het “klooster” Al Deir, dan zijn daarvoor ezeltjes beschikbaar. We kijken onze ogen uit en willen alles zien. Als eerste bezoeken wij de “offerhoogte” waar Aaron, de broer van Mozes, gestaan zou hebben. Het is een steile klim van meer dan een half uur, met schitterende doorkijkjes en boven op de berg een prachtig uitzicht. De tocht per ezel is een avontuur op zich. In rap tempo klauteren deze taaie beestjes omhoog. De begeleidende bedoeien behandelen ze zonder enig mededogen. Ze “rammen” ze met stokken de berg op. Rein en Gerda hebben de tocht de tocht per ezel durven ondernemen. Ze zijn er nog een beetje “shaky” van. Boven op de berg Jebel Madhbah zit Frits wat beduusd voor zich uit te kijken. Hij is nog aan het bijkomen van een bijna fatale val in de diepte. Toen hij plotseling “stop” achter zich hoorde schreeuwen en niet onmiddellijk in de gaten had dat dit voor hem bedoeld was, denderde hem een ezel voorbij die hem zo’n forse duw gaf dat hij bijna in de afgrond stortte. Een heftige woordenwisseling volgde in een mengsel van Nederlands, Engels en Arabisch. Dit lost natuurlijk niets op maar het lucht wel op. De offerplaats zelf is zeer de moeite waard. Boven op de berg, een grote rechthoekige ruimte uitgehakt in de rotsen met nog een helemaal intacte offertafel. De weg naar beneden is een aanslag op de knieën. Soepel doorbuigen en afwisselend het linker en het rechter been voorzetten. Dan gaat het wel. Beneden wachten we enige tijd op Jan en Ine en Gerda en Rein, maar die zijn een andere route gegaan. De pelgrimsroute. Wij lopen langs het grote amfitheater naar een soort wegrestaurant, waar ze zoete thee met verse munt schenken. Daarna een kleine klim omhoog naar de “Rechtbank”. Waarom dat zo heet weet niemand. Hier zien we de meest mooi gekleurde steenlagen. Het hoge plafond van de Rechtbank zou een juweel van stukadoorswerk kunnen zijn. Prachtige kleuren, prachtige vormen. Verder lopen we langs eindeloos veel kleine stalletjes naar de “zuilengalerij”. Langs de befaamde “Boogpoort” en Qasr Al Bint, de tempel van de meisjes, volgens onze gids. Naar het restaurant voor de lunch. Weer buffet, anders is er niet. Maar het is zo uitgebreid en zo vet. Je hebt geen behoefte aan zoveel eten op zo’n warme en inspannende dag, ook al kost het maar 7 dinar. Even verder treffen we de groep van de Pelgrimsroute. Een hartelijk weerzien volgt. Zij hebben zich inmiddels tegoed gedaan aan “echt” bier en zijn voornemens, net als wij, om de zware klim naar het klooster te ondernemen. Dat is niet niks, met twee biertjes in de buik en een temperatuur van over de 30 graden. Een klim van bijna een uur. Het zal niemand verbazen dat we op dit soort routes weer vele Nederlanders tegenkomen. Die lusten dat wel, zo’n uitdaging. Boven is het zicht op El Deir, het grootste monument van Petra, inderdaad groots. We nemen weer van alle kanten foto’s, dit ondanks het feit dat er prachtige boeken over Petra zijn, met veel mooiere foto’s dan wij ooit kunnen nemen en met Nederlandse tekst. Voor maar 5 dinar. Tegenover El Deir ligt een restaurant met daarbij een grote verkoopruimte voor originele handgemaakte producten. Een initiatief van Koningin Noor. Inmiddels zijn er vier grote workshops waar deze zilveren sieraden en handgeweven stoffen worden geproduceerd. 25 % van de opbrengst is bestemd voor gehandicapte kinderen. De prijzen zijn stevig. Afdingen is niet mogelijk, wel betalen met creditcard. En de spullen zijn allemaal “echt”, echt zilver en echte turkoois En, van uitstekende kwaliteit. Dus kopen we weer het nodige. De weg naar boven was niet gemakkelijk voor me. Ik was een paar maanden geleden aan mijn voet geopereerd en had daar nog wat last van. Om het moreel hoog te houden sloot ik me aan bij een groep jeugdige Hollandse meiden. Die me beurtelings voorbijvlogen om dan even verderop weer uit te puffen. Toen een van de meisjes mij vertrouwelijk toefluisterde dat ze het zo knap vond dat die oude mensen dit pad ook namen, was de “liefde” snel bekoeld. Ietwat ontgoocheld kachelde ik alleen verder. Gewoon een rustig tempo aanhouden, stap voor stap, zo langzaam dat je bij elke stap als het ware even uitrust. Net een dieselmotortje. Per saldo kom je dan toch behoorlijk snel vooruit, omdat je onderweg niet hoeft te stoppen. Achter het restaurant lopen nog een paar wegen naar de toppen van de berg Jebel al Deir. Daar heb je een schitterend uitzicht op grote, gele en gitzwarte bergmassieven. Heel in de verte ligt het vlakke laagland. Terug in het restaurant nog een laatste glas van die verfrissende thee. Gerda had dit keer geen behoefte om per ezel af te dalen. Vriendelijk kijkend naar haar man Rein en mij, verklaarde ze dat ze nu immers met twee ezels naar beneden ging. Langs de hele route staan stalletjes. De gewiekste verkopers halen alles uit de kast om je te laten stoppen, kijken en kopen. Een vrouw met negen kinderen was net door haar man in de steek gelaten, een ander zei “no business today” of “it is now happy hour”. En aanvankelijk kost alles maar een dinar. Ook krijgen we op de voorhand allerlei geschenken aangeboden. Henny is het meest ontvankelijk voor deze verkooptechnieken, maar ze komt wel elke keer met hele leuke dingen thuis. Beneden weer thee. Het is nu nog zeker anderhalf uur lopen naar de uitgang. We hebben afgesproken dat ieder op eigen gelegenheid terug zal gaan. Bij de uitgang staan taxi’s die je voor 3 dinar naar het hotel brengen. Beneden wachten de kamelen met hun begeleiders. Zij hebben feilloos in de gaten wie er slecht aan toe zijn. De terugweg door het stoffige Petra en door de kloof naar boven duurt een stuk langer dan de heenweg. In de Siq komen we tankwagens tegen die de wand en de vloer van de kloof schoonspuiten met water. En in Petra zelf “stierf” het ook al van de schoonmaakploegen. Bij navraag blijk dat dit niet zozeer voor ons bedoeld was, maar meer voor ex president Clinton, die morgen, voorafgaand aan een belangrijke economische conferentie, een promotioneel bezoek aan Petra zal brengen. Aan het eind van de kloof klim ik voor 2 dinar toch nog even op een paard. Het is maar een paar honderd meter, maar het is heerlijk even niet op eigen benen te hoeven staan. We zouden vaker gebruik moeten maken van paarden en kamelen, maar meestal zijn wij Hollanders daar te trots en te eigenwijs voor. Voor de ezeltjes maak ik echter een uitzondering. Wij, Europeanen en Amerikanen, zijn, vind ik, gewoon te zwaar voor die dieren. Voor 3 dinar rijden we met een taxi terug naar het hotel. Ergens in Wadi Musa moet ook nog de bron van Mozes te vinden zijn. Op de plek waar hij met zijn stok tegen de rotsen sloeg. Maar we hebben gewoon geen puf meer om die bron op te zoeken. Wat een dag. Weer een grote parel in het reisprogramma van Djoser. Fantastisch. In het hotel wassen we het stof van onze lijven. Ik neem een Tuks bad, met “scrubbing” ( het met een harde washand afschrapen van de huid ) en een massage. Zo kan ik er weer een paar dagen tegen. ‘s Avonds buffet, hoe kan het ook anders. Jammer van de zwakke en voorzichtige “maag en darm klanten”. Die kunnen maar een klein gedeelte van de rijk voorziene dis tot zich nemen. Beetje rijst, beetje kip en vers geperst vruchtensap zonder ijsblokjes. Maar ja, we “moeten” nog drie dagen en willen niets missen. Morgen weer vroeg op, 0630 uur.
Dinsdag Petra.
Het is weer om 0630 overal. Koffers naar de lobby dragen en ontbijt. We blijven heel voorzichtig. Brood, boter, smeerkaas, gekookt eitje en thee. Thuis halen we de schade wel weer in. Nu blijkt ook Jan, een van de laatste der Mohikanen, het “loodje gelegd te hebben”. Diarree. Hij neemt een pil en blijft opgewekt meedraaien. Alleen Ine en Frits zijn nog “darmschadevrij”. We stappen de bus in voor een lange rit, van ruim drie uur, naar Karak. Over “the Kings Highway”. Er verschijnen wat boompjes langs de weg en groene grasveldjes. Het land wordt zachter en milder. We passeren kleine stadjes met leuke winkeltjes. Alles speelt zich hier af op straat, winkels, handwerkslieden, huizen in aanbouw en dubbel geparkeerde auto’s. Knap hoor hoe onze chauffeur daar met zijn grote bus doorheen laveert. We bereiken een soort hoogvlakte. Soms zien we in de verte, ver beneden ons, het “laagland”. Net een visie van het “Beloofde Land”. De Kings Highway wordt veel gebruikt door toeristen. De weg is mooi en veilig. Om 1030 uur komen we aan in Karak. Hier ligt het grootste kasteel van Jordanie. Eerst naar het nabij gelegen restaurant. Koffie, thee, Toilet/WC. Elke dag vaste prik. We zitten gezellig bijeen en praten over zoute haring, gebakken aardappels, asperges en ballen gehakt. Het zal wel komen omdat we de laatste dagen niet veel gegeten hebben. Dan volgt een rondleiding door het kasteel. Gebouwd door de Kruisvaarders ten tijde van Koning Boudewijn, begin 12 de eeuw. En buitengewoon strategisch gelegen. Op een kruispunt van drie Wadi’s en met zicht op de Dode Zee. Na de verovering door de Saracenen is het kasteel verder uitgebouwd en verfraaid. Het is echt groot. Met lange gangen, grote zalen, prachtige bogen en meerdere verdiepingen. Om 1130 uur vertrekken we weer. De bus worstelt zich door de soek met zijn vele stalletjes en marktjes. We genieten van de uitgestalde waren en de mensen op straat. Na enige tijd geklommen te hebben, met de bus wel te verstaan, komen we op een dorre, rotsachtige hoogvlakte. Ver beneden ons, op meer dan 1000 meter diepte, ligt de Mujib dam. Prachtige gele rotsen aan weerszijden. In het midden van deze gigantische Wadi ligt een strekdam met, daarvoor een groot meer. Het water is groen-blauw. Het wordt gebruikt voor drinkwater en irrigatie. Er gaat maar weinig water van hier naar de Dode Zee. Die ligt nu al zo’n 400 meter onder de zeespiegel en het peil zakt elk jaar verder. Om 1400 uur komen we aan in Madaba. Een stad die bekend staat om zijn mooie mozaïeken. Overal hangen levensgrote tapijten te drogen over de balkons, de grote schoonmaak is begonnen. Ons “officiële” restaurant, daar waar we zouden lunchen, kan ons niet meer hebben. We zijn te laat. Dan maar naar een lokaal knijpje. Dat is eigenlijk wel zo gezellig, ook al zitten we zo af en toe in de rook van een waterpijp. In de hoek worden in razend tempo sinasappels uitgeperst en verder eten we broodjes Kebab. Jaap, die nog steeds een zwakke maag heeft, vouwt de broodjes open en peutert de als garnering bedoelde sla en tomaat er uit. Hij wordt hartelijk uitgelachen, waarna iedereen zijn voorbeeld volgt. Dan naar de Grieks-Orthodoxe kerk vlakbij. Daar ligt op de vloer, in heel oud mozaïek, een kaart van het oude Palestina, met Jeruzalem, de Dode Zee en de Jordaan nog duidelijk zichtbaar. Helaas is de helft van de kaart verloren gegaan toen men eroverheen getegeld heeft en er enkele pilaren op heeft gebouwd. Doodzonde. We hangen nog wat rond bij leuke winkeltjes, maar we moeten snel verder, voordat Mount Nebo sluit. Het is maar een kwartiertje rijden. Het verhaal gaat dat Mozes vanaf deze berg het Beloofde Land heeft aanschouwd, voordat hij stierf. Zijn graf is nooit gevonden. We lopen naar het speciale uitkijkpunt. In de verte zien we de Dode Zee. Bij helder weer is het uitzicht wonderschoon. De bergen van Jerusalem, Jericho en Qumran liggen dan aan je voeten. Eigenaardig is wel dat het Beloofde Land in de hedendaagse geografie, naast Israel ook de volledige Westbank en een deel van Jordanië zou omvatten. Maar niet te lang over nadenken. Het terrein op de top van Mount Nebo is gekocht door Franciscaner monniken. Zij hebben daar een bijzondere kerk gebouwd, ook weer met prachtig mozaïek. In de kerk, voor een eenvoudig kruis, staat een foto van Paus Johannes Paulus II, waar hij neerknielt voor datzelfde kruis. Dat was tijdens zijn memorabele bezoek in het jaar 2000. Aan de voet van de berg, aan de noordzijde, ligt een grote groene oase. Daar bevindt zich een van de twaalf bronnen van Mozes. En route naar Amman stoppen we bij een werkplaats waar mozaïek gemaakt wordt. Het is een soort sociale werkplaats waar gehandicapte mannen en vrouwen met veel toewijding werken aan portretten en vazen die met mozaïeksteentjes “ingekleurd” worden. Daarnaast een uitgebreide winkel waar allerlei, meest handgemaakte, producten te koop zijn. Juwelen, kleding aardewerk, mozaïek, maar ook Dode Zee crèmes, shampoo’s en modder. Jan koopt voor zijn vrouw Margriet een prachtige zilveren armband waar ze erg verguld mee is. Als dank krijgen we allemaal een glas thee. Een mooie winkel, maar wel stevig aan de prijs. Dan eindelijk naar Amman. Hoewel, na zoveel dagen in rustige woestijngebieden en schone lucht, is het wel even wennen, al die huizen, al dat verkeer en al dat lawaai. Amman is een grote stad. Met meer dan twee miljoen inwoners, bijna de helft van de Jordanese bevolking woont hier. Je vraagt je af waar ze van leven. Wij logeren in het Carlton hotel. Dat zag er prima uit bij aankomst, maar we keken naar de verkeerde kant van de weg. Daar stond het Intercontinental hotel! Het Carlton hotel, dat hier recht tegenover ligt, is van wat minder allooi. De kamers zijn ruim, maar het oud en gehorig. De ruimtelijke indeling slaat werkelijk nergens op, de WC en de douche zijn nauwelijks bereikbaar en alle lampen hangen verkeerd. Maar ja, nog maar twee dagen, dan zijn we weer thuis. In het hotel is gelukkig een Chinees restaurant gehuisvest, waar we allemaal weer gewoon durven eten wat we lekker vinden. Alleen Peter en Henny niet. Deze ondernemende lieden zijn er alleen op uit getrokken en hebben een paar straten verderop twee reusachtige pizza’s verorberd.
Woensdag, Amman.
0700 uur, Overal. De eetzaal zit stampvol Amerikanen. Van het buffet is weinig meer over. Deze mensen weten van wanten. Voor het eerst sinds 10 dagen zien we weer huizenhoog opgestapelde borden. Gelukkig vertrekken ze die dag. Onze reisleider Frits ontmoet een collega, Karin, die met een groep van 20 Nederlanders door Syrië en Jordanië trekt. Om 0815 zitten we weer in de bus voor een relatief korte trip. Iedereen is weer redelijk stabiel, dankzij een ruime inname van pillen en een zorgvuldige inname van voedsel. We rijden, in de file, de stad uit naar het noorden, richting Jerash. Onze gids Moawia vertelt ons wat meer over het leven in Jordanië. Van de weinige zeer rijken, die in het westen van Amman wonen en van de grote groep zeer armen. Toch gaat het op dit moment “goed” met Jordanië. Ze worden niet alleen geholpen door hun Arabische buurlanden, maar ook door Israël. Egypte helpt met aardgas, er wordt een nieuwe pijpleiding gelegd en met elektriciteit van haar Aswan dam. Saudie Arabie en Koeweit helpen met olie. Veel groente en fruit wordt vanuit Jordanië geëxporteerd naar Irak. Ook met Israël wordt handel gedreven al wordt dit niet aan de grote klok gehangen. Verder levert Israël water en toerisme en investeert ze in grote projecten. Jordanië ligt dan ook heel strategisch in de regio. Dat heeft zijn voordelen, zoals nu, maar ook zijn nadelen. Als er ergens in haar omgeving iets misgaat, denk maar aan de Intifada, ligt meteen alles in Jordanië “op zijn gat”. Op dit moment is het grootste probleem de stijgende prijzen vanwege de sterk gestegen export naar Irak. De route naar het noorden voert ons door een streek die beduidend groener is dan het land ten zuiden van Amman. In de valleien zien we ronde, plastic kassen en zelfs komen we langs de weg diverse tuincentra tegen! We stoppen bij een klein riviertje, de Zarka. Echt stromend water. Wat een wonder als je “zo lang” in de woestijn gebivakkeerd hebt. Op een steen in het water zit een schildpad te zonnen. Als we met onze fototoestellen te dicht bij komen floept hij het water in. Volgens de overlevering zou op deze plek Jakob geworsteld hebben met de Engel. Via Mafrak, dat dicht bij de Syrische grens ligt, komen we aan in Jerash. We moeten via een wel voorziene gift shop naar het ticket loket. Handig gedaan, maar we kopen niks. Jerash was lid van de “Dekapolis”. Een stedenband van 10 Romeinse steden in het Midden Oosten die allen belangrijke handelscentra en bestuurlijke centra waren. Het is werkelijk gigantisch groot. Met een Hippodroom voor wagenrennen van maar liefst 240 m lang en zitplaatsen voor 15.000 toeschouwers. En een enorme Agora, in halve cirkelvorm, omzoomd door zuilen. ‘s Morgens treedt er een peloton namaak Romeinse soldaten op, die allerlei manoeuvres uitvoeren en zich in verschillende slagordes opstellen. De Amerikaanse en Japanse toeristen vinden het prachtig. Verder een hele lange “Zuilenstraat”, waar de karrensporen nog in de stenen zichtbaar zijn, met een heuse wegkruising. Dan de Kathedraal en de reusachtige tempel gewijd aan Artemis. En niet te vergeten het Amfitheater, waar speciaal voor de toeristen enkele Jordanese militairen op doedelzakken, prachtige muziek ten gehore brengen. Overal op het terrein liggen nog fraai gebeeldhouwde brokstukken van gevallen zuilen. De schade aan gebouwen, zuilen en tempels is grotendeels het gevolg van aardbevingen. De bouw van Jerash is begonnen door de Grieken in de tweede eeuw BC, groot geworden onder de Romeinen ( met keizer Justinianus en Constantijn ) en verder ontwikkeld door Byzantijnen en Moslims. Om 1130 uur, na twee uur lopen over dit uitgestrekte terrein, dalen we af naar het lokale restaurant. Mango juice en sandwiches. Daarna terug naar het hotel voor een middagje voor ons zelf. Sommigen van ons gaan naar “Down Town” Amman. Amman heette vroeger Rabbath Ammon en later, in de Romeinse tijd, Philadelphia. Het was gecentreerd rond een aantal bronnen. Nu is er nog een grote bron. Amman was net als Rome gebouwd op 7 heuvels. Inmiddels bedekt de stad ruim 19 heuvels. Jan en Ine zijn vandaag niet mee geweest met de bus. Ze hebben lekker een dagje met zijn tweeën doorgebracht in Amman. Heel gezellig,. Koffie gedronken in een oud café uit 1924, musea bezocht en mensen gekeken. De grote moskee echter is gesloten voor niet gelovigen. Dat is anders dan in Istanbul waar men als niet gelovige, mits ontdaan van zijn schoeisel, wel de Aya Sophia en de Blauwe Moskee mag bezoeken. Gerda en Rein zijn samen met Jan en Margriet na de bustocht Amman in getogen. Ze hadden niet zulke geweldige ervaringen. Kleine straatjes, overal winkeltjes, de markt, vies, afval, stank en hitte. Nergens een leuk terrasje. Ze hielden het gauw voor gezien. Bij terugkeer in het hotel waren ze direct naar de overkant gegaan naar hotel Intercontinental en hadden daar in alle rust en luxe heerlijk gewinkeld en koffie gedronken. Peter en Henny kwamen met heel andere verhalen terug uit Amman. Heel enthousiast, zulke leuke mensen ontmoet, heerlijke broodjes gegeten en via een zij-ingang boven in de citadel gekomen, vanwaar ze een prachtig uitzicht hadden over de stad. Ze waren zo vrolijk dat de taxichauffeur die hen terugbracht naar het hotel van geen betaling wilde weten. Leuk om te zien hoe iedereen zo’n stad op eigen wijze beleeft. Die avond aten wij in verschillende restaurants, gespreid over de directe omgeving van het hotel. Meest Chinees en Italiaans, om alvast weer een beetje te wennen aan de “Hollandse” keuken.
Donderdag, , Amman.
0700 Opstaan. En inderdaad, weer prachtig weer. Het wordt eentonig. Aan het ontbijt horen we triest nieuws. Moawia vertelt ons dat de excursie naar de Dode Zee niet kan doorgaan. Daar wordt deze dagen de “World Economic Conference” gehouden waar veel staatslieden, zoals Bill Clinton en belangrijke zakenlieden aan deelnemen. Het onderwerp van gesprek is de economische ontwikkeling van deze regio. Uit veiligheidsoverwegingen zijn alle wegen ( het zijn er overigens maar twee ) naar de Dode Zee afgesloten. Gelukkig horen wij dit op tijd. De andere Djoser groep moest ter plekke rechtsomkeert maken. Maar evengoed een flinke teleurstelling. Dit had het zevende pareltje in het reisboeket van Djoser moeten worden. Moawia en Frits bedenken een alternatief plan. Ook iets met water. De warme watervallen van Hammamat Ma’in, even ten oosten van de Dode Zee. Maar eerst gaan we, conform het reguliere programma, oostwaarts richting Azra voor een bezoek aan de woestijnkastelen. We rijden weer over de fameuze Desert Highway. Wanneer we eenmaal Amman achter ons hebben gelaten gaat de highway over in een tweebaans asfaltweg. Als een zwart lint slingert hij zich door het vlakke, gele woestijnlandschap. Dat roept beelden op van de vele konvooien die, tijdens de eerste Golfoorlog, via deze weg, Irak van de nodige goederen voorzagen. Om 0930 uur zien we ons eerste woestijnkasteel. Letterlijk ”in the middle of nowhere”. Qasr al-Kharane. Gebouwd in 711 AC en opgetrokken uit geel zandsteen en klei. Het is een imposant kasteel, drie verdiepingen hoog. Over de functie van het kasteel zijn de geleerden het nog steeds niet eens. Meest waarschijnlijk is dat het een “Inn” was, een herberg en tevens handelspost voor de karavanen naar Saudi Arabie en Irak. Een klein kwartier verder staat langs de highway, nu aan de linkerzijde, het Qusayr Amra kasteeltje. Een beschermd erfgoed van Unesco. Dat is aan de buitenkant niet direct zichtbaar, maar dichterbij gekomen zien we wat voor bijzonder kasteel het is. Het is eigenlijk een groot badhuis. Van heel ver weg werd water aangevoerd. Er is een enorm reservoir voor al dat kostbare water en een zeer diepe put. In het gebouw zelf zijn nog hele stukken prachtige muurschilderingen zichtbaar. Met mooie vrouwen en bijzondere dieren. Het schijnt dat er zelfs zeer zinnenprikkelende taferelen zichtbaar zijn geweest, maar die zijn helaas weggebeiteld. Evengoed komen we toch aardig in de stemming en de kwinkslagen zijn dan ook niet van de lucht. We koelen wat af in de aangrenzende Bedoeïenentent bij een glaasje hete thee. Dan op weg naar Azrak, een belangrijke plek. Gebouwd rond een grote oase. Bij Azrak splitst de weg zich. Zuid-oost naar Saudie Arabie, tevens de pelgrimsroute naar Mekka en Medina. En Noord-oost naar Irak. In Azrak bezichtigen wij het fort Azrak, een groot militair complex dat uit de Romeinse tijd stamt. De Romeinse keizer Septimus Severus heeft dit rond 200 AC waarschijnlijk gebouwd als verdedigingslinie tegen de Perzen. Daar is niets meer van over. De nu nog zichtbare overblijfselen dateren uit de 13 de eeuw. Op het complex is zelfs een kleine moskee aanwezig. De toegangsdeuren naar het kasteel zijn van steen. Ze scharnieren op een flinke dot zwart vet. Hier heeft tijdens de eerste wereldoorlog Lawrence of Arabia enige tijd gezeten. Als verbindingsofficier tussen de Britten en de Arabieren. Hij schijnt het daar niet zo naar zijn zin gehad te hebben. Er was weinig te doen en ’s nachts was het ijskoud. Om 1130 weer naar het restaurant voor de lunch. Van buffetten hebben wij zo langzamerhand onze buik vol. Het is vaak te vet en over de versheid van de uitgestalde waren kan worden geredetwist. Dus een biertje en broodje gegrild vlees, kip of kaas. De reisleiding geeft aan dat we haast hebben, want we moeten die middag nog een heel programma afwerken en ’s avonds op tijd klaar zijn voor het laatste avondmaal. Dat hadden ze achteraf misschien beter niet kunnen zeggen. Want nu stond er druk op de ketel. Wij zagen dat het vlees, op een niet goed doorgloeiend houtskoolvuur, wel wat erg kort werd geroosterd. Toen ik dan ook mijn worst doorsneed en de binnenkant rood bleek te zijn, waren de rapen gaar. Jan ging helemaal uit zijn dak en wenste hier geen hap meer te eten. De rest leverde hun broodjes vlees in en verruilden die voor broodjes kaas. Als goedmakertje werden er even later 6 schaaltjes met heerlijke patat voor ons neergezet. Gratis. Met een wat scheve grijns op ons gelaat stapten we de bus in voor de lange terugweg naar Amman en vandaar naar de watervallen. In de buurt van de Dode Zee rijden we door imposante bergen en diepe ravijnen. Heel in de verte zien we de Dode Zee liggen, maar het zicht is slecht. Het is knap heiig. Dan ‘duikt” de bus naar beneden, een diepe canyon in. Hellingspercentage maar liefst 16 % ! Via de nodige haarspeldbochten komen we beneden aan in een prachtig groen gebied. Met palmbomen, gras, prachtige bloemen en een hotel of soort health resort. In de verte zien we twee watervallen van een rotsplateau naar beneden kletteren. Een fascinerend gezicht, stromend water in dit kurkdroge gebied. Toegang 5 dinar. We kleden ons om in een hokje speciaal voor mannen. Er is ook een kleedruimte voor vrouwen, maar die is gesloten. Later blijkt waarom. Dus trekken de dames bij ons in. In zwembroek, bikini en op sandalen sloffen we naar de waterval. Die stort zich van zo’n 20 m hoogte in een ondiep bassin van 6 bij 6 meter. Enkele mannen koesteren zich onder de straal warm water. Kinderen spartelen rond in het ondiepe bassin en hebben dikke pret . Verder zitten er in de hoeken van het bassin een stuk of vijf volledig geklede Jordaanse vrouwen in het water. Sommigen nog met hoofddoek om. Daar komen wij aan met onze blonde vrouwen, slechts gekleed in bikini. Wat een mooie ‘clash” van culturen. Beiden kijken hun ogen uit. Het water is heerlijk warm en licht zwavelhoudend. Na een half uur spetteren, dobberen, poedelen en foto’s maken, gaan we weer terug. De bus kreunt over de steile weg omhoog. Frits vraagt ons om nog een kleine donatie van 8 dinar te doen voor de vlooienpot. Hij heeft de uitgaven allemaal keurig bijgehouden. Wij zijn blij dat hij voor de vele handelingen, waarvoor een kleine vergoeding vereist is, ( meestal bagage versjouwen ), de juiste maat wist. En dat hij de zaken netjes heeft afgehandeld. Om 1815 zijn we in het hotel. Hurry, hurry, douchen en omkleden, want om 1845 staan er drie taxi’s klaar om ons naar restaurant Tawaheen al-Hawa ( de windmolen ) te brengen. Een groot en heel bekend restaurant voor de beter gesitueerden en de toeristen. Het is onze laatste avond samen, al dringt het besef daarvan nog niet helemaal tot ons door. Maar het betekent wel dat we nu best een beetje “roekeloos” durven te zijn met het eten. We willen typisch Jordaanse gerechten. Al snel verschijnen er vele schaaltjes met verrukkelijke voorgerechten en brood. Dat is eigenlijk al voldoende voor onze kleine magen. Maar daarna komt het hoofdgerecht. Rijst met een lamsboutje dat aan tafel gefileerd wordt en een dunne, vreemd gekruide, warme yoghurtsaus. Of heerlijk gekruide vis, die eveneens aan tafel gefileerd wordt. Het smaakt uitstekend. Naast bier en cola consumeren we, voor alle zekerheid, ook maar grote hoeveelheden water. Aan het eind van het diner wordt Moawia door Frits in het zonnetje gezet en voorzien van een envelop met inhoud. Hij glimlacht vol trots en verklaart dat wij allemaal zijn beste vrienden zijn. Maar de situatie is er, eerlijkheidshalve, met een Nederlands sprekende, Jordanese gids, niet eenvoudiger op geworden. Frits moest nu noodgedwongen het gidsen overlaten aan Moawia. Maar die is nog erg onervaren. En hij vertelt precies wat er in het boekje staat, niet meer en niet minder. En hij heeft moeite met onze vragen. Hij lijkt soms gewoon niet te “vatten” wat we willen weten. Frits weet er duidelijk veel meer van, maar moet zijn mond houden. En Frits weet ook haarscherp waar onze interesse naar uitgaat, wanneer hij zijn mond moet houden en wanneer wij graag wat extra informatie willen hebben. Maar Frits is dan ook een ouwe rot in het vak. Al met al een moeilijke symbiose. Niet leuk voor Frits, niet leuk voor ons en een beetje gênant voor Moawia. Waarbij het trieste is dat hij juist zo vreselijk zijn best doet. Ik hoop dat er in de toekomst, voor dit soort situaties, een goede rolverdeling kan worden gevonden. Dan is het de beurt aan Frits. Jan, de oudste van ons gezelschap, spreekt hem toe. Hij plaatst enkele welgemeende superlatieven. En memoreert de moeizame start, waarbij Frits zich pas twee dagen na aankomst in Cairo bij ons kon voegen en toen direct geconfronteerd werd met de problemen van Nicole. Verder waren er veel maag en darmstoornissen en was er de ongemakkelijke samenwerking met Moawia. Daar stond tegenover dat hij maar een kleine groep had ( 9 man ), die zich over het algemeen voorbeeldig gedroeg, harmonieus met elkaar omging en waar veel werd gelachen. Desalniettemin krijgt ook Frits een mooie envelop met inhoud. Tijdens de maaltijd, die door het grote aantal, uiterst efficiënt opererende obers, veel te snel verloopt, worden namen, adressen en telefoonnummers uitgewisseld. We spreken af dat iedereen zijn foto’s op een CD-tje naar mij toestuurt en dat ik daar, samen met het reisverslag, een collage van zal maken. Om 2130 uur zijn we alweer terug bij ons hotel. Spullen inpakken, douchen, als er tenminste nog warm water is en vroeg naar bed. Morgen moeten we er al om 0500 uur uit, want om 0600 uur vertrekt de bus naar het vliegveld.
Vrijdag, , Amman.
Inderdaad, het is om 0500 overal. Iedereen is op tijd wakker. Voor alle zekerheid wordt er hier en daar nog even op wat deuren geklopt. Dan een eenvoudig ontbijt, gevolgd door het uitwisselen van de “verschrikkingen” van de afgelopen nacht. Drie keer brandalarm. Een grote bel galmde door het hotel. Vervolgens uit de kelder een steady ‘boem, boem, boem” van diep doordreunende rockmuziek. Even later gevolgd door een zeer luidruchtig opstootje voor de deur. En net toen dat allemaal voorbij was, riep de elektronische Imam ons op, om Allah te aanbidden. “What a night!” In de bus genieten we nog even van de warmte, de zon en het zand van Jordanië. 0630 uur, aankomst op het vliegveld. Onze bagage wordt wederom uiterst zorgvuldig gecheckt. Natuurlijk moeten Ine en ik onze tassen weer binnenste buiten keren. Daarna wachten voor de incheckbalie. Er is geen mens te zien. En er staat inmiddels wel een rij van meer dan 30 meter. Wij zijn verbaasd, zoiets verwacht je niet in een land als Jordanië. Maar goed, officials zijn nu eenmaal officials, waar ook ter wereld. Na ruim 10 minuten wachten komen ze eindelijk opdraven. Het inchecken gaat verder vlot en met alleen handbagage wandelen we de taxfree shops binnen. En daar vinden we alle producten die ook elders in Jordanië worden aangeboden, maar nu van gegarandeerd goede kwaliteit en net zo duur als in de vele stalletjes langs de weg en in de officiële giftshops. Kleding, mozaïek werk, sieraden, Dode Zee producten en verder natuurlijk een uitgebreid assortiment alcohol houdende dranken, cosmetica en rookwaren. Dus onderweg niets kopen en op de verdere reis meezeulen, alles is op het vliegveld verkrijgbaar. Het vliegtuig, een A 320 vertrekt op tijd, 0840 uur, en komt na een rustige vlucht, met een uur tijdsverschil, om 1245 uur aan op Schiphol. Ons goede oude vertrouwde Schiphol! In de bagage ruimte wordt, klauterend over koffers en wagentjes, hartroerend afscheid genomen. En daarna gaat ieder zijns weegs.
Het was een bijzondere reis en dat was het!
Wandelreis Jordanië 9 dagen
Wandelen door woestijn, oases en de verborgen stad Petra